In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd in Spanje, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had beroepschriften ingediend tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2007, 2008 en 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, hoewel in de gelegenheid gesteld, niet heeft gereageerd op een verzoek om het beroep nader te motiveren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht het verzoek om teruggaaf heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op teruggaaf op basis van het Unierecht, en dat zij niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling. De rechtbank wijst erop dat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank verklaart de beroepen van de belanghebbende ongegrond en niet-ontvankelijk voor zover deze zijn ingesteld namens participanten in het fonds, omdat er geen argumenten zijn aangedragen die de aanspraak van de participanten onderbouwen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.