In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een buitenlandse beleggingsinstelling, gevestigd in Spanje, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2007 en 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, hoewel in de gelegenheid gesteld, niet heeft gereageerd op een verzoek om nadere motivering van het beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht het verzoek om teruggaaf heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals vereist onder de geldende wetgeving. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard en de beroepen niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze ook zijn ingesteld namens de participanten in het fonds, omdat er geen argumenten zijn aangedragen die de aanspraak van de participanten onderbouwen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.