Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 4 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
Procesverloop
Overwegingen
In artikel 2, onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2019 van de gemeente [plaats] (hierna: Verordening) wordt onder de naam parkeerbelastingen een belasting geheven ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Hieruit volgt dat de locatie waar is geparkeerd een essentieel onderdeel is van het belastbare feit en daarom op de naheffingsaanslag moet worden vermeld. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 1978, ECLI:NL:HR:1978:AX2808.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar alsmede de naheffingsaanslagen;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van in totaal € 48,- aan belanghebbende te vergoeden.
mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 4 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.