Gezien het beroepschrift in cassatie van de vereniging
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het Gerechtshof te
Arnhemvan 10 maart 1978 betreffende de haar opgelegde aanslag tot naheffing van loonbelasting over het tijdvak van 1 januari 1970 tot en met 31 december 1973;
Gezien de conclusie van de Advocaat-Generaal Van Soest strekkende tot verwerping van het beroep;
Gezien de stukken;
Overwegende dat aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonbelasting over voormeld tijdvak is opgelegd ten bedrage van f 365.805,92 aan enkelvoudige belasting en f 1.607,69 aan verhoging, welke aanslag, na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur is gehandhaafd;
Overwegende dat belanghebbende van de uitspraak van de Inspecteur in beroep is gekomen bij het Hof;
Overwegende dat het Hof allereerst heeft overwogen:
‘’dat belanghebbende in beroep vermindering van de aanslag verzoekt tot een bedrag primair van f 28.178,18 en subsidiair van f 218.348,52;’’;
Overwegende dat het Hof als vaststaande heeft aangemerkt:
‘’dat belanghebbende, die een rechtspersoon is, zich ten doel stelt de beoefening en de bevordering van het voetbalspel en andere sporten;
dat zij tot 1 juli 1973 inhoudingsplichtige was voor omstreeks 40 personen, voor het merendeel voetballers en sedert 1 juli 1973 eveneens voor omstreeks 100 suppoosten en lokettisten;
dat in de loop van 1974 een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden;
dat daarbij gebleken is dat belanghebbende grote bedragen wegens hand- of tekengelden had uitbetaald en daarnaast aan een aantal spelers vergoedingen betaald had, die niet of niet geheel voldeden aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 11, lid 1, letter f, van de Wet op de loonbelasting 1964, hierna ook te noemen ‘’de Wet’’;
dat op haar balans per 30 juni 1974 als schuld voorkomt een post loonbelasting groot f 163.881,05, betrekking hebbend op een gedeelte van de door haar betaalde hand- of tekengelden;
dat de vergoedingen, voor zover niet geheel of gedeeltelijk vrijgesteld, rechtstreeks bij de werknemers belast zijn, voor zover die in de inkomstenbelasting werden aangeslagen en die vergoedingen overigens in de onderhavige naheffingsaanslag begrepen zijn;
dat hand- of tekengeld de vergoeding is die een voetbalclub aan een speler uitbetaalt zodra zij in hoofdzaak overeenstemming bereikt hebben omtrent de voorwaarden waarop deze speler bij de club in dienst zal treden;
dat in de nageheven loonbelasting begrepen is een bedrag van f 337.627,74 wegens door belanghebbende uitbetaalde hand- of tekengelden;
dat in laatstgemeld bedrag begrepen is een bedrag groot f 147.457,40 wegens door belanghebbende volgens haar in juli 1974 uitbetaalde hand- of tekengelden;
dat dit bedrag op zijn beurt begrepen is in het op belanghebbendes balans van 30 juni 1974 gepassiveerde bedrag voor loonbelasting groot f 163.881,05;
dat het aanslagbiljet als tijdvak waarover nageheven wordt vermeldt 1 januari 1970 tot en met 31 december 1973, terwijl de aanslag is opgelegd naar aanleiding van het onder de feiten vermelde boekenonderzoek, dat zich uitstrekte over de periode van 1 januari 1970 tot en met 30 juni 1974;'';
Overwegende dat het Hof omtrent de standpunten van partijen heeft vermeld:
‘’dat belanghebbende heeft laten varen haar grief tegen de naheffing van loonbelasting inzake de vergoedingen, maar dat ze handhaaft haar grief tegen de naheffing met betrekking tot de hand- of tekengelden;
dat belanghebbende ter ondersteuning van haar grief primair betoogt dat de hand- of tekengelden wel behoren tot het belastbare inkomen van de ontvanger, maar geen inkomsten uit dienstbetrekking zijn;
dat zij ter staving van haar betoog verwijst naar de thans veelvuldig voorkomende figuur van de beoefenaar van een vrij beroep, die van de B.V., in wier dienst hij is, goodwill-betalingen ontvangt;
dat ze deze stelling in haar beroepschrift en in haar brief van 27 oktober 1976 nader uitwerkt;
dat ze subsidiair aanvoert dat, waar het bedrag groot f 147.457,40 loonbelasting is, betrekking hebbend op in juli 1979 betaalde hand- en tekengelden, dat bedrag valt buiten het tijdvak, waar de naheffingsaanslag betrekking op heeft;
dat de Inspecteur belanghebbendes grief bestrijdt op de gronden uiteengezet in zijn vertoogschrift, naar welks inhoud verwezen wordt;'';
Overwegende dat het Hof omtrent het geschil heeft overwogen:
‘’1. dat, waar is vastgesteld dat hand- of tekengeld de vergoeding is die een voetbalclub zoals belanghebbende aan een speler uitbetaalt zodra zij in hoofdzaak overeenstemming bereikt hebben omtrent de voorwaarden waarop deze speler bij de club in dienst zal treden, die vergoeding naar 's Hofs oordeel loon is in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet;