In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht van € 48. De belanghebbende stelde dat hij de nota en herinneringsnota niet had ontvangen, wat hij toeschreef aan de gewijzigde werkwijze van PostNL tijdens de Covid-19 pandemie. Tijdens de zitting op 2 juli 2021, die online plaatsvond, werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet was betaald binnen de gestelde termijn, maar dat er twijfel was ontstaan over de ontvangst van de poststukken. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende erin was geslaagd om het vermoeden van regelmatige aanbieding van de post te ontzenuwen. Hierdoor werd geconcludeerd dat de niet-ontvankelijkverklaring ten onrechte was gedaan. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de griffier op om opnieuw griffierecht te heffen. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 374.