In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door W.M.A.M. Herbers, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een betwisting van de ontvangst van een aangetekende brief waarin belanghebbende werd herinnerd aan het verschuldigde griffierecht. De Rechtbank Den Haag had eerder het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Belanghebbende voerde aan dat hij de aangetekende brief niet had ontvangen, en verzocht de Rechtbank om informatie van PostNL over de verzending van de brief. De Rechtbank had echter geen zitting gehouden en belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld om zich over de gegevens van PostNL uit te laten.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank in haar uitspraak had miskend dat zij belanghebbende had moeten informeren over de gegevens van PostNL. Dit was in strijd met de goede procesorde. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland voor een hernieuwde beoordeling van het verzet. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende in de cassatieprocedure.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een goede procesorde en de verplichting van de rechter om partijen in kennis te stellen van relevante gegevens die van invloed kunnen zijn op de ontvankelijkheid van hun beroep.