ECLI:NL:RBZWB:2021:3599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9602
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening budgetvaststelling door Zorgkantoor en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en VGZ Zorgkantoor B.V. De eiser, vertegenwoordiger van budgethouder [naam budgethouder], had bezwaar gemaakt tegen drie besluiten van het Zorgkantoor van 29 juli 2020, waarin de budgetvaststelling over de jaren 2015 tot en met 2017 werd herzien. Het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar van eiser op 5 oktober 2020 niet-ontvankelijk, omdat de gronden van het bezwaar niet waren aangevuld en het bezwaarschrift niet ondertekend was ingediend. Eiser stelde dat hij de hersteltermijnbrief nooit had ontvangen en dat het Zorgkantoor niet had aangetoond dat deze was verzonden.

De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor niet voldoende bewijs had geleverd dat de herstelverzuimbrief was verzonden. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan in eerste instantie moet aantonen dat een verzonden brief daadwerkelijk is aangekomen, vooral als de geadresseerde dit betwist. Aangezien het Zorgkantoor geen verzendadministratie kon overleggen, concludeerde de rechtbank dat eiser niet de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen. Hierdoor werd het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

De rechtbank droeg het Zorgkantoor op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en veroordeelde het Zorgkantoor tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 juli 2021 en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9602 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. C.G. Matze,
en

VGZ Zorgkantoor B.V., verweerder.

Procesverloop

In drie besluiten van 29 juli 2020 (primaire besluiten) heeft het Zorgkantoor de budgetvaststelling van [naam budgethouder] , over de jaren 2015 tot en met 2017 herzien.
In het besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van eiser tegen de drie primaire besluiten van 29 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 29 juni 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Het zorgkantoor is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 29 juli 2020 heeft het Zorgkantoor in drie besluiten de budgetvaststelling over de jaren 2015 tot en met 2017 herzien en deze naar eiser, in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van budgethouder [naam budgethouder] , toegezonden. Eiser heeft op 13 augustus 2020 per e-mail hiertegen bezwaar gemaakt. Vanwege verblijf in het buitenland verzoekt hij het Zorgkantoor om de bezwaartermijn met 6 weken te verlengen. Het zorgkantoor heeft eiser bij brief van 21 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld om vóór 24 september 2020 de gronden van het bezwaar aan te vullen en om een ondertekend bezwaarschrift in te dienen. Op 5 oktober 2020 heeft het Zorgkantoor het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij de gronden van het bezwaar niet heeft aangevuld en het bezwaarschrift niet ondertekend heeft ingediend.
2. In beroep voert eiser aan dat het door eiser ingediende bezwaar ten onrechte nietontvankelijk is verklaard. De brief die het Zorgkantoor naar eiser heeft gestuurd met daarin een hersteltermijn heeft hem nooit bereikt. Nu deze brief niet aangetekend of anderszins met een ontvangstbevestiging is verzonden ligt volgens vaste jurisprudentie het niet ontvangstrisico bij verzender. Eiser moet de gelegenheid krijgen het verzuim te herstellen binnen een door het bestuursorgaan te bepalen termijn (artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat dit ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan, indien niet is voldaan aan
artikel 6:5, het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Beoordeling

4.1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het Zorgkantoor op juiste gronden het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Zorgkantoor is op grond van artikel 6:5 en 6:6 van de Awb bevoegd om, indien een bezwaarschrift niet is ondertekend en er geen gronden zijn ingediend, het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank dient in deze procedure te beoordelen of het Zorgkantoor in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Gelet op de formele uitkomst van bezwaarprocedure begrenst dit de omvang van het geschil en komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke kant van de zaak.
De rechtbank stelt vast dat eiser zijn bezwaarschrift op 13 augustus 2020 per e-mail heeft ingediend. Dit bezwaarschrift was niet ondertekend en bevat geen gronden. Bij brief van 21 augustus 2020 is eiser in de gelegenheid gesteld om dit verzuim vóór 24 september 2020 te herstellen. Het Zorgkantoor heeft hierop van eiser geen reactie ontvangen.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is het, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit of herstelverzuimbrief niet heeft ontvangen, in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit of de herstelverzuimbrief is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Ook dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1178, de uitspraken van de CRvB van 14 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3680, 15 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2387 en de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 maart 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:1492.
4.3
Omdat eiser de ontvangst van een herstelverzuimbrief heeft betwist, heeft de rechtbank het Zorgkantoor bij brief van 15 april 2021 gevraagd aannemelijk te maken dat een herstelverzuimbrief is verzonden. Het Zorgkantoor heeft daarop bij brief van 3 mei 2021 gereageerd. Het Zorgkantoor kan geen bewijs van de verzending van de herstelverzuimbrief van 21 augustus 2020 overleggen. De brief is per reguliere post verzonden naar het bij het Zorgkantoor geregistreerde postadres. Dit adres staat ook vermeld op het op 4 april 2018 door het Zorgkantoor ontvangen aanvraagformulier pgb en is op dat moment als postadres in het systeem opgenomen. Een afschrift van het bij het Zorgkantoor geregistreerde postadres is als bijlage bij de brief van 3 mei 2021 gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Zorgkantoor, door te verwijzen naar een op 4 april 2018 ontvangen aanvraagformulier pgb met daarop het woon- en postadres van eiser en de mededeling dat dit postadres op dat moment al als postadres is opgenomen in het systeem, niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk een herstelverzuimbrief aan eiser is verzonden. Aangezien, zoals het Zorgkantoor in de brief van 3 mei 2021 aangeeft, een verzendadministratie ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of de herstelverzuimbrief daadwerkelijk is verzonden. Het Zorgkantoor heeft dan ook te snel besloten tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Immers eiser is niet de gelegenheid geboden om het hiervoor genoemde verzuim te herstellen.

Conclusie

5. Dit maakt dat het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Hiermee ‘klapt’ de bezwaarprocedure ‘opnieuw open’. Eiser zal alsnog een herstelverzuimbrief moeten ontvangen, waarna het Zorgkantoor opnieuw op de bezwaren zal moeten beslissen (zie bijvoorbeeld ook rechtbank Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:8610, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3285).
6. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding het Zorgkantoor te veroordelen in het vergoeden van het door eiser betaalde griffierecht en tot het vergoeden van de proceskosten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 5 oktober 2020;
  • draagt het Zorgkantoor op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt het Zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 20 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is niet in de gelegenheid om
deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.