Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en VGZ Zorgkantoor B.V. De eiser, vertegenwoordiger van budgethouder [naam budgethouder], had bezwaar gemaakt tegen drie besluiten van het Zorgkantoor van 29 juli 2020, waarin de budgetvaststelling over de jaren 2015 tot en met 2017 werd herzien. Het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar van eiser op 5 oktober 2020 niet-ontvankelijk, omdat de gronden van het bezwaar niet waren aangevuld en het bezwaarschrift niet ondertekend was ingediend. Eiser stelde dat hij de hersteltermijnbrief nooit had ontvangen en dat het Zorgkantoor niet had aangetoond dat deze was verzonden.
De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor niet voldoende bewijs had geleverd dat de herstelverzuimbrief was verzonden. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan in eerste instantie moet aantonen dat een verzonden brief daadwerkelijk is aangekomen, vooral als de geadresseerde dit betwist. Aangezien het Zorgkantoor geen verzendadministratie kon overleggen, concludeerde de rechtbank dat eiser niet de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen. Hierdoor werd het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank droeg het Zorgkantoor op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en veroordeelde het Zorgkantoor tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 juli 2021 en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.