In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, geboren in 1992, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het zorgkantoor dat zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2014 op nihil had vastgesteld en een bedrag van € 63.408,21 had teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij te laat bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 30 december 2015. De Raad oordeelde echter dat het zorgkantoor niet voldoende had aangetoond dat het besluit daadwerkelijk aan de appellant was verzonden. Het zorgkantoor had geen deugdelijke verzendadministratie en de enkele print van het registratiesysteem was onvoldoende om aan te tonen dat het besluit was verzonden. Hierdoor kon de Raad niet aannemen dat de termijn voor het indienen van bezwaar was aangevangen, waardoor het bezwaar tijdig was ingediend.
De Raad heeft vervolgens het bestreden besluit van het zorgkantoor vernietigd en het pgb van de appellant vastgesteld op € 22.796,32. Dit bedrag bestond uit een goedgekeurd bedrag voor AWBZ-zorg en een verantwoordingsvrij bedrag. Tevens werd het zorgkantoor veroordeeld tot terugvordering van een bedrag van € 40.611,89 aan te veel betaalde pgb-voorschotten. De Raad heeft ook de proceskosten van de appellant vergoed, die in totaal € 3.006,- bedroegen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte verzendadministratie door bestuursorganen en de rechten van appellanten in het kader van bezwaarprocedures.