ECLI:NL:RBZWB:2021:3564

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget voor begeleiding en onderzoeksplicht van het college

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2021, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar moeder en gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding. Het college had in zijn primaire besluit van 20 april 2020 de aanvraag voor het ophogen van het pgb met terugwerkende kracht afgewezen en besloten het pgb stapsgewijs af te bouwen naar nul uren. Eiseres stelde dat het college zijn onderzoeksplicht niet had nageleefd en dat zij wel degelijk had meegewerkt aan het onderzoek. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De rechtbank constateert dat er een misverstand was over een afspraak met een verzekeringsarts van Stichting SAP, wat niet rechtvaardigt dat het college concludeert dat eiseres niet meewerkte. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen na een deskundig onderzoek. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10164 WET

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres 1], te Vlissingen, eiseres, wettelijk vertegenwoordigd door [naam WVT] (moeder)
gemachtigde: L.R.J. Folkers,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 april 2020 (primaire besluit) heeft het college (1) de aanvraag voor het met terugwerkende kracht ophogen van de begeleiding in de vorm van een pgb voor sociaal netwerk afgewezen, en (2) de aanvraag voor verlenging van begeleiding in de vorm van een pgb voor sociaal netwerk afgewezen en besloten dat het pgb voor de begeleiding van eiseres per 1 mei 2020 over een periode van 6 maanden stapsgewijs wordt afgebouwd naar 0 uren.
In het besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar moeder en door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.M.P. Geers.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ( [naam eiseres 2] , geboren [geboortedatum] ) is bekend met cerebrale parese die zich uit in ernstige spasticiteit in haar armen en benen. Daarnaast heeft zij last van visus problemen en ontbreekt bij haar het ruimtelijk inzicht.
Bij besluit van 11 november 2019 heeft het college over de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2020 aan de ouders van [naam eiseres 2] een pgb verstrekt voor de begeleiding van [naam eiseres 2] voor 17 uur per week.
Bij e-mail van 14 januari 2020 heeft moeder gevraagd om ophoging van het toegekende pgb met terugwerkende kracht per 1 mei 2019. Het is haar gebleken dat er ten onrechte geen uren zijn geïndiceerd voor de begeleiding die zij in het weekend aan [naam eiseres 2] verleent (18 uur per week).
Bij e-mail van 4 maart 2020 heeft klantondersteuner [naam klantondersteuner] aan moeder laten weten dat het pgb per 1 januari 2020 zal worden opgehoogd naar 27 uur per week en dat zij daarover nog een besluit zal ontvangen.
Op 10 maart 2020 heeft [naam klantondersteuner] per e-mail aan moeder laten weten dat zij in haar vorige e-mail te voorbarig is geweest door een toezegging te doen over ophoging van het pgb naar 27 uur per week. Anders dan eerder gecommuniceerd, is het college voornemens het aantal uren
nietop te hogen. Het officiële voornemen daartoe is bij de e-mail bijgevoegd. De vraag voor verlenging van het pgb na 30 april 2020 zal verder onderzocht worden. Moeder is in de gelegenheid gesteld om op het voornemen te reageren met een zienswijze.
In het besluit van 20 april 2020 (primair besluit
)heeft het college de aanvraag voor het ophogen van het pgb met terugwerkende kracht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met vindplaats ECLI:NL:CRVB:2019:2362, afgewezen. Volgens het college blijkt uit die uitspraak dat wanneer is gebleken dat de ouders in staat zijn de benodigde zorg te bieden, geen Jeugdwet voorziening wordt toegekend. Het college heeft de aanvraag voor verlenging van het pgb op grond van dezelfde jurisprudentie afgewezen. Besloten is het pgb voor de begeleiding van [naam eiseres 2] per 1 mei 2020 over een periode van 6 maanden stapsgewijs af te bouwen naar 0 uren: over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020 naar 13 uur per week, over de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020 naar 8,5 uur per week en over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 oktober 2020 naar 4,5 uur per week.
Tegen het primaire besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt. Op 9 juli 2020 heeft de bezwaarhoorzitting plaatsgevonden
Op 28 augustus 2020 heeft de bezwaaradviescommissie het college geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren. De commissie is van oordeel dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek, zoals weergegeven in het ondersteuningsplan, niet voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen. Het ondersteuningsplan maakt onvoldoende inzichtelijk welke criteria er worden onderzocht en beoordeeld om de vraag te beantwoorden of, en zo ja in hoeverre, de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn om zelf de benodigde hulp en ondersteuning te bieden. Daarbij zou naar het oordeel van de commissie onder meer gekeken moeten worden naar de behoefte en de mogelijkheden van bezwaarmakers, de voor [naam eiseres 2] benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van de ouders, de samenstelling van het gezin, en de woonsituatie, maar ook het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen en de eventuele (financiële) consequenties als het pgb wegvalt, meer in het bijzonder of het wegvallen van het pgb niet tot onoverkomelijke (financiële) problemen binnen het gezin leidt. In de uitspraak waarnaar het college verwijst (ECLI:NL:CRVB:2019:2362) is door een jeugdprofessional geconstateerd dat moeder de hulp en ondersteuning verleent, dat zij dit aan kan en dat het gezin in balans is. De commissie is van oordeel dat dit in het onderhavige geval niet (althans onvoldoende) onderzocht is.
Bij brief van 8 oktober 2020 heeft het college aan eiseres laten weten voornemens te zijn, in navolging van het advies van de bezwaaradviescommissie, Stichting SAP in te schakelen om nader onderzoek te doen. Daarnaast heeft het college aangekondigd zelf onderzoek te zullen doen naar het niet-medische financiële deel. In dat kader heeft het college een aantal vragen aan de ouders voorgelegd met het verzoek binnen 10 dagen te reageren.
Bij brief van 15 oktober 2020 heeft Stichting SAP aan de ouders van [naam eiseres 2] laten weten dat er op donderdag 22 oktober 2020 een huisbezoek zal plaatsvinden tussen 11 en 13 uur door een verzekeringsarts.
Op 16 oktober 2020 heeft moeder telefonisch contact opgenomen met Stichting SAP om door te geven dat het gezin op 22 oktober 2020 verhinderd is en om een nieuwe datum af te spreken. Zij heeft dit gesprek, zonder dit mee te delen, opgenomen.
Eveneens op 16 oktober 2020 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd op de brief van het college van 8 oktober 2020. Zij heeft daarbij deels antwoord gegeven op de in de brief van 8 oktober 2020 gestelde vragen, maar daarbij ook te kennen gegeven dat het aan het college is om nieuw onderzoek te doen en dat de gestelde vragen daarbij beantwoord dienen te worden door een deskundige. Pas als concreet en objectiveerbaar in kaart is gebracht wat [naam eiseres 2] nodig heeft, kan beoordeeld worden of dit geleverd zou kunnen worden door haar ouder(s). Verder betwijfelt de gemachtigde of Stichting SAP de juiste deskundigheid heeft in deze zaak. Zij heeft het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar.
Op 19 oktober 2020 heeft het college laten weten dat, gelet op de ingebrekestelling, binnen twee weken een beslissing op het bezwaarschrift zal worden genomen. In dat kader is de gemachtigde van eiseres verzocht om uiterlijk op 29 oktober 2020 alsnog antwoorden te geven op de – in deze brief verduidelijkte – eerder gestelde vragen, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden in de beslissing op bezwaar.
Op 20 oktober 2020 heeft de gemachtigde van eiseres het college nogmaals gewezen op de hem rustende onderzoeksplicht. De vragen die het college bij de gemachtigde, als juridisch adviseur, neerlegt gaan ver buiten haar expertise en bevoegdheden. Het college eist van de gemachtigde en het gezin allerlei antwoorden op vragen die nog niet voorliggen. Eerst moet het sociaal/medisch onderzoek uitgevoerd zijn volgens de stappen van de CRvB. Daarna kan er pas gekeken worden welke zorg er nodig is en door wie die dan geleverd zou moeten worden. Vervolgens komt pas de vraag of er een pgb-voorziening nodig is of niet.
Op 22 oktober 2020 is de verzekeringsarts van Stichting SAP bij eiseres aan de deur geweest, maar is onverrichter zake weer terug naar huis gekeerd omdat het gezin aangaf de afspraak te hebben verzet.
Op 22 en 23 oktober 2020 heeft er over het voorval een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen de gemachtigde van eiseres en het college.
Bij e-mail van 28 oktober 2020 heeft het college geconstateerd dat er op meerdere manieren geen vooruitging wordt geboekt in het onderzoek. De deskundigheid van Stichting SAP wordt in twijfel getrokken, op de vragen die het college stelt volgen wedervragen, en nadat de wedervragen beantwoord worden, blijft het antwoord op de onderzoeksvragen alsnog uit. Ook is er nog altijd geen antwoord ontvangen op de vraag waarom de afspraak met de verzekeringsarts op 22 oktober 2020 niet door kon gaan. Bij gebrek aan voldoende onderzoeksgegevens zal het college het moeten doen met de gegevens waarover zij beschikt.
Bij e-mail van 30 oktober 2020 heeft de gemachtigde van eiseres erop gewezen dat er op 5 november 2020 een afspraak met Stichting SAP gepland staat.
Op 2 november 2020 heeft de gemachtigde van eiseres een klacht ingediend.
Op 3 november 2020 heeft het college laten weten dat er een beslissing op bezwaar zal volgen zonder onderzoek door Stichting SAP. Stichting SAP heeft na het voorval op 22 oktober 2020 de afspraak van 5 november 2020 niet meer bevestigd.
Vervolgens is op 23 november 2020 het bestreden besluit genomen. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Het primaire besluit blijft in stand met aanvulling van de motivering. Om invulling te geven aan het advies van de bezwaaradviescommissie, is besloten nieuw onderzoek te laten doen door Stichting SAP. Op de afgesproken datum is de verzekeringsarts aan de deur geweest, maar onverrichter zake weggestuurd, omdat de afspraak volgens de moeder van eiseres verzet zou zijn en zij naar Groningen moest. De manier waarop dit gesprek is verlopen samen met de e-mail van de gemachtigde van eiseres waarin zij aangeeft dat er geen vertrouwen meer is in Stichting SAP, is voor Stichting SAP aanleiding geweest niet meer aan het onderzoek te willen meewerken. Het is het college niet duidelijk geworden waarom het onderzoek op 22 oktober 2020 geen doorgang kon vinden. Verder heeft het college sinds 30 september 2020 vragen aan eiseres gesteld, maar daar is nooit antwoord op gekomen. Dat er op het college een onderzoeksplicht rust, neemt niet weg dat van de aanvrager van de jeugdhulp dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger mag worden verlangd dat hij het college voorziet van de gegevens die nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag en zo goed mogelijk meewerkt aan een daarvoor benodigd onderzoek (zie ECLI:NL:RBOVE:2019:1060 en ECLI:NL:RBGEL:2018:5610). De medewerkingsplicht berust op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8.1.2, derde lid, van de Jeugdwet. Voor zover de aanvrager daaraan niet of onvoldoende meewerkt, dient het college op basis van de aangeleverde gegevens en het eigen onderzoek een besluit te nemen. Er is geen nieuwe informatie van eiseres ontvangen in het bezwaarschrift of daarna. Er is daarom op grond van de reeds bekende informatie nieuw onderzoek gedaan volgens de methode die de commissie heeft geadviseerd. Dit leidt tot de conclusie dat vertegenwoordiger en bezwaarmaker onvoldoende hebben meegewerkt aan nieuw onderzoek en het college het advies van de commissie niet heeft kunnen uitvoeren wegens onvoldoende medewerking.
2.
Het geschil
In geschil is: (1) de afwijzing van de aanvraag om ophoging, met terugwerkende kracht, van het pgb voor de uren voor begeleiding van [naam eiseres 2] naar 27 uur per week, en (2) de verlenging van het pgb per 1 mei 2020 door het stapsgewijs afbouwen van het pgb naar nihil over de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 oktober 2020. Meer specifiek is in geschil de vraag of het college heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, dan wel of eiseres heeft voldaan aan haar medewerkingsplicht.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat er wel degelijk is meegewerkt aan het onderzoek, dan wel bestond daartoe de intentie. Moeder heeft op 16 oktober 2020 aan Stichting SAP laten weten dat zij op 22 oktober 2020 verhinderd was. Dit telefoongesprek is opgenomen. Er werd afgesproken dat de verzekeringsarts van Stichting SAP op 5 november 2020 zou langskomen en dat de afspraak met een tijdstip per e-mail of per brief aan mevrouw bevestigd zou worden. Het college heeft ervoor gekozen de afspraak van 5 november 2020 niet door te laten gaan, terwijl die afspraak naar weten van moeder wel gemaakt was. Het is inmiddels een welles-nietes situatie geworden en het vertrouwen van het gezin is volledig weg. Anders dan het college stelt heeft de gemachtigde van eiseres wel gereageerd op vragen. Het college dient echter eerst zelf onderzoek te doen volgens het stappenplan van de CRvB. Het college heeft geen enkele reden om het onderzoek zoals geadviseerd door de bezwaaradviescommissie niet uit te voeren. Eiseres verzoekt de rechtbank het college op te dragen alsnog deskundig en zorgvuldig onderzoek te laten uitvoeren, waarbij zij van te voren concreet dient aan te tonen dat de ingeschakelde partij daadwerkelijk beschikt over de benodigde deskundigheid ter zake.
4.
Verweer
Het college stelt zich in verweer op het standpunt dat niet is gebleken dat eiseres op 22 oktober 2020 aantoonbaar niet in staat was aan het onderzoek van Stichting SAP mee te werken of dat er anderszins sprake was van omstandigheden op grond waarvan niet verlangd kon worden hieraan mee te werken. Het college kan niet vaststellen of de afzegging van de afspraak gerechtvaardigd is. In essentie gaat het voor het college om meewerken aan het doen van onderzoek binnen de mogelijkheden waarvan niet gebleken is dat die er niet waren.
Vaststaat dat wanneer de familie volledige medewerking verleend had aan het geplande onderzoek door Stichting SAP op 22 oktober 2020, het college kort erna beschikt had over een medische advies en dan had het primaire besluit hierop, indien nodig, kunnen worden herzien.
5.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1
Procesbelang
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiseres voldoende procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. In beginsel is er geen procesbelang als het geschil de beoordeling betreft van een afgesloten periode in het verleden, zoals hier het geval is. Dat kan pas anders zijn als aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een indicatie in een toekomstige periode. Naar het oordeel van de rechtbank is dat laatste het geval. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen.
6.2
Inhoudelijk
Partijen zijn in de kern verdeeld over de vraag of het college heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, dan wel of eiseres heeft voldaan aan haar medewerkingsplicht.
De rechtbank stelt voorop dat het college gehouden is onderzoek te doen naar de aard en omvang van de zorg die een kind nodig heeft op grond van artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet. Daarbij is het in beginsel aan het college om te bepalen hoe dat onderzoek wordt ingekleed. Van eiseres en haar ouders mag voorts volledige medewerking aan het onderzoek worden verwacht op grond van artikel 4:2 van de Awb in samenhang met artikel 8.1.2, derde lid van de Jeugdwet.
De reikwijdte van de op het college rustende onderzoeksplicht, is geconcretiseerd in de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2017 met vindplaats ECLI:NL:CRVB:2017:1477. In die uitspraak is het toetsingskader voor verzoeken om jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet uiteengezet. Eerst dient de hulpvraag in kaart te worden gebracht (1) en vervolgens of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen (2). Daarna kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is (3). Pas nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (4). Alleen wanneer die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening op het gebied van jeugdhulp te verlenen.
De bezwaaradviescommissie heeft geoordeeld dat het college de stappen 3 en 4 van het hiervoor beschreven stappenplan onvoldoende heeft onderzocht. De commissie heeft het college geadviseerd dit alsnog te doen en de resultaten daarvan te betrekken bij de te nemen beslissing op bezwaar.
Het college stelt zich op standpunt dat hij, in navolging van het advies, er alles aan gedaan heeft om aan de op hem rustende onderzoeksplicht te voldoen. Zo heeft het college een verzekeringsarts van Stichting SAP ingeschakeld en daarnaast schriftelijke vragen aan de gemachtigde van eiseres gesteld. Doordat de afspraak met Stichting SAP door moeder werd afgezegd en de gemachtigde van eiseres weigerde alle door het college gestelde vragen te beantwoorden, was het voor het college niet mogelijk om het door de bezwaaradviescommissie voorgestelde onderzoek in volle omvang te laten plaatsvinden voordat de beslissing op het bezwaar diende te worden genomen. Het college is van mening dat eiseres haar medewerkingsverplichting heeft geschonden, zodat er terecht voor gekozen is om het bestreden besluit op basis van de beschikbare gegevens te nemen.
De rechtbank overweegt dat beide partijen er in zekere zin aan hebben bijgedragen dat de verhoudingen gaandeweg verslechterd zijn. Echter, uitgaande van de stukken, de daaruit gebleken feitelijke gang van zaken en het besprokene ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat het college de op hem rustende onderzoeksplicht onvoldoende is nagekomen, door te snel aan te nemen dat er een ‘dood spoor’ was bereikt. De rechtbank is gebleken dat moeder heeft geprobeerd de afspraak met de verzekeringsarts van Stichting SAP (die gepland stond voor 22 oktober 2020) te verzetten en dat zij ervan uitging dat de afspraak ook daadwerkelijk was verzet naar 5 november 2020. Dat er klaarblijkelijk sprake is geweest van een misverstand, en dat de verzekeringsarts tóch aan de deur is verschenen op 22 oktober 2020 en onverrichter zake naar huis heeft moeten keren, maakt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat moeder geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek door Stichting SAP. Integendeel, uit de stukken blijkt dat zij het onderzoek door wilde laten gaan, maar op een andere datum, kort nadien. Het éénmaal (tijdig proberen te) verzetten van een afspraak, onafhankelijk van de reden daarvoor, rechtvaardigt niet de verstrekkende conclusie van schending van de medewerkingsplicht en het daarmee achterwege laten van benodigd onderzoek. Uit het feit dat de gemachtigde van eiseres vragen heeft gesteld over de deskundigheid van Stichting SAP had het college niet zonder meer de conclusie mogen trekken dat het gezin in het geheel geen medewerking zou verlenen aan een onderzoek door Stichting SAP. De gemachtigde heeft ter zitting nader toegelicht dat zij gevraagd heeft naar de deskundigheid omdat zij niet bekend was met deze deskundige en dat zij op de website niet kon zien dat deze deskundige ook onderzoeken op grond van de Jeugdwet deed.
Dat de gemachtigde van eiseres niet alle schriftelijk aan haar gestelde vragen heeft beantwoord, zoals het college haar verwijt, doet aan het voorgaande niet af. Weliswaar heeft de gemachtigde van eiseres niet alle aan haar gestelde vragen beantwoord (ook daar waar er haar niets in de weg stond om die vragen tijdig te beantwoorden). Daar staat tegenover dat het college vragen aan haar heeft voorgelegd die óók reeds onderdeel waren van het onderzoek door de verzekeringsarts waardoor er sprake was van (onnodige) overlap, terwijl de vragen deels ook zagen op de financiële draagkracht van het gezin en daarvoor geen grondslag bestaat, zoals hierna wordt overwogen.
Daar komt bij dat de gemachtigde van eiseres de zaken in zekere mate op scherp heeft gezet met de toonzetting in haar communicatie en met name haar keuze om het college een dag na het ontvangen van een uitnodiging voor een huisbezoek door een verzekeringsarts van Stichting SAP onder (tijds)druk te zetten met een ingebrekestelling.
De rechtbank is van oordeel dat beide partijen in zekere mate hebben bijgedragen in de ontstane verslechtering in de onderlinge verhoudingen waardoor het doel (een afgerond onderzoek) niet werd bereikt. Alle omstandigheden in aanmerkend nemend, is de rechtbank van oordeel dat het college in onvoldoende mate heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht inzake het ten behoeve van [naam eiseres 2] benodigde onderzoek naar Jeugdhulp. Van het college mocht worden verwacht dat hij meer zou ondernemen om het onderzoek te laten slagen en dat hij niet te snel conclusies zou trekken uit de gang van zaken rondom het maken van een afspraak. Dit onderzoek zal alsnog moeten plaatsvinden.
Ten aanzien van het nog te verrichten onderzoek, merkt de rechtbank wellicht ten overvloede nog het volgende op. In een recente uitspraak van 26 mei 2021 heeft de CRvB geoordeeld dat de in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bedoelde maatstaven ‘eigen mogelijkheden’ en ‘probleemoplossend vermogen van de ouder(s)’ geen ruimte bieden voor een beoordeling van de financiële draagkracht van een gezin om zelf jeugdhulp te kunnen verlenen (zie ECLI:NL:CRVB:2021:1327). Dit betekent dat de financiële draagkracht geen onderdeel mag zijn van het onderzoek.
6.3
Voorlopige voorziening hangende beroep
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om hangende het nieuw te verrichten onderzoek door het college, een voorlopige voorziening toe te kennen, in die zin dat over de periode vanaf 1 mei 2020 tot aan de nieuw te nemen beslissing op bezwaar, een pgb wordt toegekend voor 17 uur begeleiding per week.
De rechtbank wijst dat verzoek af en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank acht het spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening onvoldoende onderbouwd. Niet is aangevoerd of gebleken dat de (financiële) situatie zodanig is dat het te verrichten onderzoek en de daarop te nemen beslissing op bezwaar niet kunnen worden afgewacht. De rechtbank gaat er vanuit dat het college voortvarend, maar zorgvuldig te werk gaat bij het (laten) verrichten van het onderzoek en dat eiseres daar op haar beurt voortvarend haar medewerking aan verleent, zodat een nieuwe beslissing op bezwaar niet onnodig lang op zich zal laten wachten. Bovendien is het voor de rechtbank niet mogelijk een voorlopige voorziening op basis van het gevraagde uren toe te kennen zonder nader onderzoek naar de benodigde hulp aan [naam eiseres 2] . Weliswaar was in de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2020 sprake van toekenning van 17 uur, maar die uren waren voornamelijk gestoeld op de situatie van [naam eiseres 2] na een reeks van operaties waardoor zij minder mobiel was en niet naar school ging. Die situatie kan daarom niet maatgevend zijn voor de relevante periode en situatie in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening.
7.
Conclusie
7.1
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het college zal alsnog onderzoek moeten laten doen door een ter zake deskundig bureau en eiseres dient daaraan haar medewerking te verlenen. Vervolgens zal het college, mede op grond van de onderzoeksbevindingen, een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen.
7.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7.3
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand in beroep te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1). Omdat het primaire besluit niet is herroepen, blijft een veroordeling tot het vergoeden van de proceskosten in bezwaar achterwege (artikel 7:15, tweede lid, van de Awb). Het college zal in de nieuwe beslissing op bezwaar ook een beslissing moeten nemen op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak na een nieuw onderzoek door een ter zake deskundig bureau;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 14 juli 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 4:2

2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Jeugdwet

Artikel 2.3

1. Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
(…)
4. Het college houdt bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
5. Voor zover redelijkerwijs mogelijk, wordt de jeugdige en zijn ouders keuzevrijheid geboden met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp.
(…)

Artikel 2.5

4. Ter uitvoering van artikel 2.3, vierde lid, en artikel 2.4, derde lid, draagt het college er in ieder geval zorg voor dat passende jeugdhulp ingezet wordt of een passende gecertificeerde instelling de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert.

Artikel 8.1.1

1. Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
3. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
4. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:
a. voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening, of
b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e.

Artikel 8.1.2

1. De jeugdige en zijn ouders doen aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien het college die feiten en omstandigheden kan vaststellen op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens die feiten en omstandigheden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen administraties.
3. De jeugdige en zijn ouders zijn verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Verordening Jeugdhulp gemeente Vlissingen

Artikel 9 Voorwaarden PGB ten behoeve van sociaal netwerk

1. Het PGB mag in het kader van de Jeugdwet enkel gebruikt worden om het sociale netwerk te betalen als dit leidt tot een betere en effectievere ondersteuning. Dit wordt bepaald aan de hand van de volgende afwegingscriteria:
a. het type hulp dat wordt geleverd,
b. de frequentie van de hulp,
c. of er sprake is van een tijdelijke hulpvraag of van hulp over een lange periode,
d. de mate van verplichting: kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk? Dit aspect wordt gezien als zwaarwegend punt.
e. heeft de persoon aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt?