ECLI:NL:RBGEL:2018:5610

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3619
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulp en de verplichtingen van de aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van jeugdhulp aan een jeugdige, [naam 2], die bekend is met ADHD en ODD. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksverplichtingen op verweerder rusten, maar dat van de aanvrager en beoogde ontvanger van de jeugdhulp ook verwacht mag worden dat zij de benodigde gegevens aanleveren voor een goede beoordeling van de aanvraag. In dit geval hebben zowel de jeugdige als de moeder, eiseres, niet voldaan aan deze verplichting. De rechtbank stelt vast dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, bij gebrek aan voldoende onderzoeksgegevens, op basis van aannames zeven uur per week aan begeleiding heeft toegekend. Dit besluit is door de rechtbank niet onredelijk geacht, gezien de omstandigheden en de beschikbare gegevens. Eiseres heeft aangevoerd dat de reductie in uren niet reëel is, maar de rechtbank oordeelt dat de toekenning van het persoonsgebonden budget (pgb) passend is, gezien de verbeterde situatie van [naam 2] ten opzichte van de crisissituatie in 2015. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/3619

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2018

in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 aan [naam 2] ( [naam 2] ) voor in totaal 301 uur een individuele voorziening begeleiding jeugd op grond van de Jeugdwet toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 15 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Er is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2018. De moeder van [naam 2] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.F. Widdershoven, T. Hotterbeekx en K. Essers.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
[naam 2] is geboren op [geboortedatum] 2000. [naam 2] is bekend met ADHD en ODD. Tot 2015 volgde [naam 2] regulier onderwijs op niveau VMBO-t. Vanaf 2015 is [naam 2] naar het speciaal onderwijs gegaan aan het [college] in [plaats 1] , niveau VMBO-t. In 2015 heeft Karakter kinder- en jeugdpsychiatrie [naam 2] in de thuissituatie begeleid. Vanaf december 2015 woonde [naam 2] bij het gezin van een vriendin. De ouders van de vriendin hebben in december 2015 Veilig Thuis gebeld, waarop [naam 2] met een gerechtelijk dwangbevel uit huis is gezet. [naam 2] is een maand bij Entrea in crisisopvang geweest. Op 1 februari 2016 is [naam 2] bij [een opvang] in [plaats 2] gekomen voor een Time Out-periode van drie maanden. Deze Time Out-periode is verlengd tot zes maanden. Op 31 juli 2016 is [naam 2] weer thuis gaan wonen bij haar moeder en jongere zus, met aanvankelijk gezinsbegeleiding vanuit [een opvang] aan huis. Sinds 2017 volgt [naam 2] een beroepsbegeleidende leerweg paardenhouderij MBO, niveau 4. Zij gaat één dag per week naar school en de overige dagen werkt zij enkele uren bij een paardenhandelaar.
1.2.
[naam 2] heeft vanaf 8 oktober 2016 voor begeleiding informeel een pgb toegekend gekregen. Over de periode van 30 september 2017 tot en met 31 december 2017 was dit in totaal 182 uur. Dit komt neer op veertien uur begeleiding per week.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 aan [naam 2] in totaal 301 uur aan begeleiding jeugd toegekend in de vorm van een pgb informeel. Dit komt neer op zeven uur begeleiding per week. De moeder van [naam 2] is de zorgverlener.
2. Verweerder heeft in bezwaar het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder was de oorspronkelijke indicatie voor [naam 2] gebaseerd op de crisissituatie in 2015/2016. Het gaat momenteel stukken beter met [naam 2] , mede dankzij de begeleiding die zij de afgelopen jaren heeft gehad. De toestand van [naam 2] is nu veel stabieler. De gezinssituatie is stabiel en gestructureerd. In het eigen netwerk heeft moeder inmiddels een partner die haar ondersteunt bij de opvoeding en begeleiding van [naam 2] en haar zus. [naam 2] gaat één dag per week naar school en de overige dagen werkt zij enkele uren. Verweerder acht [naam 2] met de afgegeven indicatie en het daarbij behorende pgb voldoende gecompenseerd in haar beperkingen.
3. Moeder voert aan dat de reductie in uren niet reëel is. [naam 2] mijdt alle hulp van buitenaf en moeder wordt gedwongen om alle zorg op zich te nemen. Gelet op de problematiek van [naam 2] heeft [naam 2] een stabiele, voorspelbare leef- en werkomgeving nodig om ontsporing te voorkomen. Haar familienetwerk biedt externe stabiliteit. [naam 2] heeft continuïteit en intensieve zorg nodig om te kunnen werken aan haar zelfvertrouwen, haar opleiding af te kunnen ronden en te groeien naar begeleid zelfstandig wonen. Ook is deze intensieve zorg nodig om bij [naam 2] vertrouwen in hulpverleners te ontwikkelen zodat zij een hulpverlener toelaat.
4. De rechtbank stelt aan de hand van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat de moeder van [naam 2] beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. [naam 2] zelf heeft geen beroep in willen stellen en heeft te kennen gegeven dat zij niet (als belanghebbende) gehoord wenst te worden.
Eerst moet de vraag worden beantwoord of de moeder van [naam 2] een voldoende eigen belang heeft dat bij het bestreden besluit is betrokken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De moeder van [naam 2] heeft in haar hoedanigheid van zorgverlener immers een rechtstreeks belang bij het bestreden besluit. De rechtbank zal in deze uitspraak de moeder van [naam 2] dan ook als belanghebbende aanmerken en hierna als eiseres benoemen.
5. De rechtbank dient vervolgens ambtshalve te beoordelen of eiseres voldoende procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. In beginsel is er geen procesbelang als het geschil de beoordeling betreft van een afgesloten periode in het verleden, zoals hier het geval is. Dat kan pas anders zijn als aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een indicatie in een toekomstige periode. In haar brief van 16 oktober 2018 heeft eiseres gesteld dat zij feitelijk meer zorg heeft verleend dan door verweerder is toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat schade is geleden. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
6.1.
Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 mei 2017 volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Pas als de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening voor jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager. [1]
6.2.
Verweerder heeft in antwoord op de vraag van de rechtbank waaruit blijkt dat verweerder het onder 6.1 genoemde beoordelingskader heeft toegepast het volgende naar voren gebracht.
[naam 2] heeft geen concrete hulpvraag. [naam 2] weigert nader onderzoek. Het sociaal wijkteam kan moeilijk contact krijgen met haar. De begeleiding die eiseres vraagt richt zich op het structureren en plannen van het leven van [naam 2] , alsmede de vrije tijd en de omgang met de jongere zus. Moeder heeft in het plan van aanpak aangegeven welke doelen zij voor [naam 2] heeft gesteld.
[naam 2] heeft de diagnose ADHD. Er zijn mogelijk nog andere aandoeningen zoals een angststoornis, hechtingsproblematiek en autisme. Karakter heeft tijdens een onderzoek in 2014 differentiële diagnoses gesteld. Sinds dit onderzoek weigert [naam 2] volgens eiseres alle vormen van behandeling en onderzoek. Het sociaal wijkteam heeft niet de ruimte gekregen om dit met [naam 2] te bespreken.
ADHD is vastgesteld en daarna is geen verder onderzoek meer mogelijk geweest. Het sociaal wijkteam heeft meerdere keren aangedrongen op nader onderzoek. Het laatste verslag van Karakter dateert van 24 november 2014.
Volgens het sociaal wijkteam valt de door moeder in het plan van aanpak beschreven hulp onder gebruikelijke zorg, te weten samen boodschappen doen, medicatie geven en naar school rijden. Gezien de ontregelde thuissituatie en de vele conflicten is [naam 2] een meisje dat met een laagdrempelige begeleiding zelf verantwoordelijkheid moet gaan nemen en daar waar nodig gestimuleerd moet worden. Het is de vraag of eiseres daarvoor de juiste persoon is.
6.3.
Ter zitting heeft T. Hotterbeekx, werkzaam bij het sociaal wijkteam, toegelicht dat hij naar aanleiding van een crisissituatie op 27 juli 2018 contact heeft gehad met eiseres en dat hij daarna ook één keer met [naam 2] heeft gesproken. Volgens Hotterbeekx was het lastig om tijdens het gesprek contact te maken met [naam 2] . Na dit gesprek heeft Hotterbeekx diverse malen geprobeerd om een nieuwe afspraak te maken. In de tussentijd heeft hij herhaaldelijk contact gehad met eiseres. Uiteindelijk is het gelukt om een gesprek te plannen op 9 september 2018. Hotterbeekx heeft toen in eerste instantie alleen met [naam 2] gesproken bij [naam 2] thuis. Vervolgens is eiseres ook uitgenodigd om bij het gesprek aan te schuiven. Hotterbeekx merkte vanaf dat moment veel weerstand van eiseres richting het sociaal wijkteam. Er ontstond een discussie en daar zijn ze tot op heden niet uitgekomen. Hotterbeekx heeft vervolgens nog geprobeerd om contact te krijgen met [naam 2] , omdat het belangrijk is om haar visie te horen, mede met het oog op een eventuele vervolghulpvraag vanaf het moment dat [naam 2] 18 jaar wordt. Dit is tot dusverre niet gelukt.
6.4.
De rechtbank overweegt dat het feit dat de onder 6.1 genoemde onderzoeksverplichtingen op verweerder rusten, niet wegneemt dat van de aanvrager en beoogde ontvanger van de jeugdhulp mag worden verlangd dat hij verweerder voorziet van de gegevens die nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag en zo goed mogelijk meewerkt aan een daarvoor benodigd onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank had dan ook van [naam 2] en/of eiseres mogen worden verwacht dat zij, om verweerder in de gelegenheid te stellen de door [naam 2] benodigde jeugdhulp zo goed mogelijk in kaart te brengen, medewerking had(den) verleend door middel van het meewerken aan het verrichten van nader deskundig onderzoek. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting overweegt de rechtbank dat [naam 2] in ieder geval niet heeft meegewerkt aan een onderzoek. Ook eiseres heeft niet zodanige informatie aan verweerder verstrekt dat verweerder zich op basis daarvan een beeld heeft kunnen vormen van de noodzaak tot het verstrekken van jeugdhulp en indien die noodzaak kon worden aangenomen van de omvang en vorm daarvan. Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat het geen onredelijke wetstoepassing is dat verweerder bij gebrek aan voldoende onderzoeksgegevens mede op basis van aannames zeven uur per week aan begeleiding jeugd aan [naam 2] heeft toegekend. Verweerder moest het immers doen met de gegevens waarover hij kon beschikken. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat het enkele feit dat eiseres om meer uren pgb vraagt niet maakt dat verweerder deze dan ook moet toekennen. Het is aan verweerder en niet aan de jeugdige of zijn ouders om te beoordelen welke voorziening het meest passend is. Dat het in de periode hier van belang beduidend beter ging met [naam 2] dan ten tijde van de crisissituatie in 2015 wordt bovendien ook niet door eiseres betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat het door verweerder aan [naam 2] toegekende pgb passend is.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.E. Marechal, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr.dr.drs. E.L. de Jongh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 december 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.