Op 9 juli 2021 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een verzoek tot geheimhouding in een belastingzaak. De zaak betreft een verzoek van de inspecteur van de Belastingdienst om bepaalde stukken geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur had eerder stukken ingediend die betrekking hadden op een boekenonderzoek bij mevrouw [X], waarbij hij stelde dat deze stukken vertrouwelijke informatie bevatten die de privacy van mevrouw [X] zou schenden. De rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende gevraagd om aan te geven of hij instemt met het verzoek van de inspecteur en of hij een zitting wenst. De gemachtigde heeft aangegeven dat alle stukken in ongeschoonde vorm moeten worden ingebracht.
De geheimhoudingskamer heeft besloten geen zitting te houden, omdat de aard van de procedure dit niet toelaat. De rechtbank heeft de argumenten van de inspecteur voor geheimhouding afgewogen tegen het belang van de belanghebbende bij kennisneming van de stukken. De rechtbank concludeert dat het belang van de privacy van mevrouw [X] aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende bij toegang tot de stukken. De geheimhoudingskamer heeft het verzoek om geheimhouding toegewezen voor bepaalde bijlagen, maar afgewezen voor andere stukken. De inspecteur is verzocht om binnen een week te reageren op de beslissing van de rechtbank.