ECLI:NL:RBZWB:2021:3421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
BRE-20_9204_9205
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen belastingaanslagen en ambtshalve beslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 en 2011. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was overschreden, en de rechtbank oordeelde dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze termijnoverschrijding. De belanghebbende had aangevoerd dat zijn curator hem niet op de hoogte had gesteld van de aanslagen, maar de rechtbank oordeelde dat de curator de bevoegdheden van de belanghebbende in de bezwaarprocedure had kunnen uitoefenen. Aangezien er geen andere redenen voor de termijnoverschrijding waren gesteld, werd het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast werd ook de ambtshalve beslissing van de inspecteur om de aanslagen niet te verminderen, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om ambtshalve vermindering van de belastingaanslagen ook te laat was ingediend, en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De rechtbank verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/9204 en 20/9205
uitspraak van 9 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Motivering

1.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 en 2011 met aanslagnummers [aanslagnummer] H.06 en [aanslagnummer] H.16.01, en de bijbehorende heffingsrente- en boetebeschikkingen.
1.2.
De inspecteur heeft twee beslissingen genomen naar aanleiding van de brief van belanghebbende. Ten eerste is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijnen. Ten tweede heeft de inspecteur besloten om de aanslagen en boete niet ambtshalve te verminderen wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn (hierna: de ambtshalve beslissing).
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen een beroepschrift ingediend.
Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
1.4.
De aanslagen hebben als dagtekening 23 januari 2013 en 9 april 2014. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijnen eindigden op 6 maart 2013 en 21 mei 2014. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
1.5.
Het bezwaarschrift is op 14 augustus 2020 bij de inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
1.6.
De bezwaartermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
1.7.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het niet mogelijk was om bezwaar te maken, omdat zijn curator hem nooit over deze aanslagen op de hoogte heeft gebracht. De curator heeft ook nimmer bezwaar gemaakt.
1.8.
De bevoegdheden van een belanghebbende, die in staat van faillissement is verklaard, kunnen in de bezwaarprocedure worden uitgeoefend en nagekomen door zijn curator [1] . Belanghebbende was voorts zelf bevoegd om bezwaar te maken tegen de aanslagen, ondanks diens faillissement. Indien juist is dat de curator heeft verzuimd een rechtsmiddel tegen de aanslagen aan te wenden, dan wel de aanslagen tijdig aan belanghebbende door te sturen, moet dat verzuim van de curator voor belanghebbendes rekening en risico worden gebracht [2] .
1.9.
Nu door belanghebbende geen andere redenen voor de termijnoverschrijding zijn gesteld, zijn er geen omstandigheden komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
1.10.
Het bezwaar is daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom in zoverre kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissing
1.11.
Voordat beroep tegen de ambtshalve beslissing kan worden ingesteld, moet als uitgangspunt eerst de bezwaarfase worden doorlopen. Dat kan anders zijn indien beide partijen instemmen met het overslaan van de bezwaarfase (rechtstreeks beroep). Dat is hier het geval.
1.12.
Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen zeven jaar (voor 2010) of vijf jaar (voor 2011) na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft [3] . De brief van 14 augustus 2020 is pas na die termijn binnengekomen. Dit betekent als uitgangspunt dat de inspecteur terecht het verzoek heeft afgewezen wegens termijnoverschrijding. Dat zou anders zijn indien de overschrijding van de vijfjaarstermijn ‘verschoonbaar’ is.
1.13.
Gelet op hetgeen is overwogen in 1.8. en 1.9. is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het verzoek om ambtshalve vermindering is daarom terecht afgewezen. De beroepen zijn daarom ook in zoverre kennelijk ongegrond.
1.14.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

2.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 9 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 43 van de Algemene wet rijksbelastingen.
2.Vergelijk Hof Den Bosch 19 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5407
3.Artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Zie ook Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871.