In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.943. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wat de belanghebbende aanvocht. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat het bezwaar tijdig was ingediend en de inspecteur ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, met instandhouding van de rechtsgevolgen voor de aanslag IB/PVV en de belastingrente, maar vernietigde de beschikking verzuimboete. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende de aanmaningen tot het doen van aangifte had ontvangen, waardoor de verzuimboete niet terecht was opgelegd. De rechtbank gelastte de inspecteur om het door de belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.