ECLI:NL:RBZWB:2021:2793

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1926 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 2 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. de Haan, een voorlopige voorziening heeft gevraagd na de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Verzoeker had op 3 maart 2021 een herhaalde aanvraag ingediend, maar het college weigerde deze op 26 april 2021, omdat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd van zijn recht op bijstand. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 27 mei 2021, waarbij verzoeker aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door R.H.J.M. van der Zanden.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker onvoldoende informatie had verstrekt over zijn activiteiten op Marktplaats, waar hij advertenties had geplaatst voor luxe goederen. Het college had verzoeker meerdere keren om bewijsstukken gevraagd, maar deze waren niet tijdig of niet volledig aangeleverd. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Bovendien werd vastgesteld dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijstand onvermijdelijk maakte.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat het bestreden besluit van het college stand zou houden na heroverweging in bezwaar. De uitspraak werd gedaan door V.M. Schotanus, rechter, en is openbaar gemaakt op 2 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1926 PW VV

uitspraak van 2 juni 2021 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoeker] (verzoeker), te [woonplaats verzoeker] ,

gemachtigde: mr. J. de Haan,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 26 april 2021 (bestreden besluit), waarin zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet is afgewezen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 27 mei 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door R.H.J.M. van der Zanden.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Verzoeker heeft op 3 maart 2021 een herhaalde aanvraag ingediend om bijstand. Het college heeft hem verschillende keren gevraagd om bewijsstukken om zijn recht op bijstand vast te kunnen stellen, waaronder een overzicht van zijn activiteiten op Markplaats in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Hieruit zou moeten blijken met hoeveel advertenties is geadverteerd, en wat de herkomst en opbrengst is van de te koop aangeboden spullen. Het college heeft middels een brief van 8 april 2021 ook informatie over verzoeker gevorderd bij Marktplaats.
In het bestreden besluit heeft het college verzoekers aanvraag afgewezen. Volgens het college heeft verzoeker niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht, en kan zijn recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het college werpt hem met name tegen dat hij geen deugdelijke administratie heeft overgelegd van zijn activiteiten op Marktplaats over de periode van 1 oktober 2020 tot het nemen van het besluit.
Toetsingskader voorzieningenrechter
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Beoordeling van het spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter staat eerst ambtshalve stil bij de vraag of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de behandeling van zijn verzoek. Hij heeft in dit verband gesteld dat hij door de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag al geruime tijd zonder inkomsten zit, en dat zijn schulden als gevolg daarvan oplopen. Verzoeker heeft ook een aanmaning overgelegd van zijn verhuurder, waaruit blijkt dat hij een huurachterstand heeft. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel over het bestreden besluit aanwezig. Dit betekent dat niet hoeft te worden ingegaan op verzoekers subsidiaire standpunt dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
De te beoordelen periode
4. De te beoordelen periode loopt van 3 maart 2021 (de datum van verzoekers bijstandsaanvraag) tot en met 26 april 2021 (de datum van het bestreden besluit).
Relevante wettelijke bepalingen
5. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Verzoekers standpunt
6. Volgens verzoeker kan zijn recht op bijstand wel worden vastgesteld. Hij stelt dat hij er alles aan heeft gedaan om te voldoen aan de inlichtingenverplichting, en dat hij volledige medewerking heeft verleend aan het college. Op wat verzoeker aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – hierna ingegaan.
Bewijslastverdeling
7. Het gaat in deze zaak om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Daarbij moet de aanvrager de nodige duidelijkheid verschaffen over zijn financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag, en volledige opening van zaken geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Als de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien het recht op bijstand als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld.
Mocht het college informatie verlangen over verzoekers activiteiten op Marktplaats?
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraken van 5 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3468) en 14 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:942) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan.
9. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon het college op basis van de door verzoeker op 29 maart 2021 overgelegde bankafschriften zonder nadere informatie niet uitsluiten dat de daarop zichtbare bijschrijvingen van Marktplaats betrekking hebben op handel, en dus niet slechts op de incidentele verkoop van privégoederen. Bij handel zijn de verdiensten naar hun aard aan te merken als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Het college mocht daarom nadere informatie verlangen van verzoeker om een volledig en verifieerbaar beeld te krijgen van zijn activiteiten op Marktplaats.
Is verzoeker voldoende in de gelegenheid gesteld om informatie te geven?
10. Verzoekers ter zitting geponeerde stelling dat hij te weinig tijd heeft gekregen om de benodigde informatie te verstrekken slaagt voorshands niet. Het college heeft hem reeds in een brief van 29 maart 2021 gevraagd om uiterlijk 5 april 2021 een overzicht te verstrekken van zijn activiteiten op Markplaats in de voorafgaande drie maanden. Op 19 april 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden op het stadskantoor, waarin verzoeker opnieuw is verzocht om uiterlijk donderdag 22 april een boekhouding van zijn advertenties te overleggen. Nadat verzoeker op 19 april 2021 enige informatie heeft verstrekt, heeft het college in een e-mail van 20 april 2021 wederom gevraagd om aanvullende gegevens. De voorzieningenrechter acht de door het college gehanteerde hersteltermijnen verder niet te kort. Verzoeker heeft bovendien ook niet verzocht om verlenging van deze termijnen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college verzoeker daarom voldoende in de gelegenheid gesteld om de benodigde informatie te verstrekken.

Heeft verzoeker voldoende informatie verstrekt?

11. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker onvoldoende informatie verstrekt over zijn activiteiten op Marktplaats. Blijkens het overzicht dat verzoeker op 7 mei 2021 van Marktplaats heeft ontvangen heeft hij over de periode van 2 oktober 2020 tot en met 28 maart 2021 37 advertenties geplaatst. Deze hebben voornamelijk betrekking op luxe goederen, zoals een tas van het merk Louis Vuitton, poloshirts van diverse dure merken en een Richard Mille horloge. Het overzicht kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als een deugdelijke administratie, nu deze geen volledig en verifieerbaar beeld geeft van de verkoop en opbrengst van alle door verzoeker te koop aangeboden spullen. Het op 22 april 2021 door hem overgelegde handgeschreven overzicht van een deel van zijn advertenties geeft hier evenmin uitsluitsel over. Verzoeker heeft geen nadere objectieve en verifieerbare bewijsstukken overgelegd met betrekking tot de herkomst en opbrengst van de desbetreffende spullen, en hij heeft ook geen volledige transparantie gegeven over alle andere advertenties die hij geplaatst heeft over de betrokken periode. Het college heeft ook terecht opgemerkt dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden uitgesloten dat verzoeker verschillende accounts heeft op Marktplaats.
12. Verzoekers stelling dat slechts enkele advertenties hebben geleid tot de verkoop van de aangeboden spullen, en dat het vooral vervalste merkartikelen betrof, slaagt voorshands niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3468) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
Kan verzoekers recht op bijstand worden vastgesteld?
13. Gezien de aard, de omvang en de regelmaat van verzoekers activiteiten op Marktplaats en de informatie die hij hierover heeft verstrekt mocht het college zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt stellen dat er geen sprake is van incidentele verkoop maar een vermoeden van handel, en dat zijn recht op bijstand daarom niet kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter merkt hierbij ten overvloede op dat het college ter zitting terecht heeft opgemerkt dat verzoeker vooralsnog ook onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe hij voorafgaand aan de bijstandsaanvraag in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. De voorzieningenrechter acht de verklaring die hij heeft afgelegd tijdens het gesprek op 19 april 2021 in combinatie met de overgelegde verklaring van verzoekers zus in dit verband in ieder geval onvoldoende.
14. Verzoekers stelling dat hij er alles aan heeft gedaan om te voldoen aan de inlichtingenplicht slaagt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Zoals hiervoor al overwogen, heeft het college verzoeker voldoende in de gelegenheid gesteld om informatie te verstrekken over zijn activiteiten op Marktplaats. Dat hij mogelijk niet (meer) beschikt over een deugdelijke administratie hiervan, en dat Marktplaats ook niet alle relevante informatie kan verstrekken, komt voor verzoekers rekening en risico. Het is immers aan hem – als aanvrager van bijstand – om aannemelijk te maken dat hij in de beoordelingsperiode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
Is sprake van dringende redenen?
15. Indien en voor zover verzoekers bezwaren moeten worden opgevat als een beroep op de aanwezigheid van dringende redenen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3937) doen genoemde redenen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Omdat artikel 16 van de Participatiewet een uitzonderingsbepaling is, ligt het op verzoekers weg om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden is voldaan. Met wat hij tot nu toe heeft aangevoerd is hij hier voorshands niet in geslaagd.
Conclusie
16. Gezien het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting van de voorzieningenrechter standhouden na heroverweging in bezwaar. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 2 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.