In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die eerder een bijstandsuitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een nieuwe uitkering op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De aanvraag was afgewezen omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij in de noodzakelijke kosten van bestaan kon voorzien. Tijdens de zitting op 19 mei 2021 is verzoeker verschenen, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. J.P.C. Schouten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn financiële situatie en de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien sinds de intrekking van zijn eerdere uitkering. Verzoeker had diverse documenten ingeleverd, maar zijn verklaringen over leningen en buitenlandse reizen waren inconsistent en niet onderbouwd met concrete bewijsstukken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, maar dat het college goede redenen had om de aanvraag af te wijzen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en bewijsvoering bij aanvragen voor bijstandsuitkeringen, vooral in situaties waarin eerdere uitkeringen zijn ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet heeft aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien en dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.