In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. De eiser ontving sinds 4 januari 2011 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college heeft op 29 juli 2019, met een tekstuele aanpassing op 30 juli 2019, het recht van eiser op bijstandsuitkering ingetrokken met terugwerkende kracht tot 22 februari 2017. Tevens heeft het college een bedrag van € 34.147,67 aan ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd en een aanvraag van eiser om bijstandsuitkering per 18 september 2019 afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres verbleef. Eiser heeft aangevoerd dat zijn gezondheidssituatie hem niet in staat stelde om deze informatie te verstrekken, maar de rechtbank oordeelde dat de inlichtingenplicht een objectieve verplichting is en dat verwijtbaarheid geen rol speelt. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden het recht op bijstand heeft ingetrokken en de terugvordering gerechtvaardigd was, omdat er geen dringende redenen waren om hiervan af te zien.
Eiser heeft ook een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, maar deze is afgewezen omdat hij niet heeft aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden waren die recht gaven op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de besluiten van het college.