ECLI:NL:RBZWB:2021:2279

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10415
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tozo-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg over de toekenning van een bijstandsuitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Eiser had aanvankelijk een bijstandsuitkering voor bedrijfskapitaal met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020 toegekend gekregen, maar dit besluit werd later herzien, waarbij het college besloot dat eiser geen recht had op de bijstandsuitkering en de eerder verstrekte uitkering terugvorderde. Eiser maakte bezwaar tegen deze herziening, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend.

Tijdens de zitting op 28 april 2021 voerde eiser aan dat zijn boekhouder door ziekte niet in staat was om het bezwaarschrift tijdig in te dienen, en dat hij zelf de Nederlandse taal niet goed beheerst. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van eiser zelf was om zorg te dragen voor de tijdige indiening van het bezwaarschrift. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die deze overschrijding verschoonbaar maakten.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om zelf zorg te dragen voor de tijdige indiening van bezwaarschriften, ongeacht persoonlijke omstandigheden of de inzet van derden. De rechtbank wees erop dat de regels omtrent termijnen van openbare orde zijn en dat hierop niet kan worden afgeweken, tenzij er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10415 TOZO

uitspraak van 7 mei 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2020 (primaire besluit I) heeft het college de aanvraag van eiser voor een bijstandsuitkering bedrijfskapitaal met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020 - voor de duur van 3 maanden - toegekend. Dit op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
In het besluit van 23 juli 2020 (primaire besluit II) heeft het college het besluit van 19 mei 2020 herzien. Besloten is dat eiser geen recht heeft op een bijstandsuitkering bedrijfskapitaal Tozo en dat de versterkte bijstandsuitkering levensonderhoud wordt teruggevorderd.
In het besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 28 april 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. D.L.M. Claessen namens het college.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 30 maart 2020 heeft eiser bij het college een bijstandsuitkering bedrijfskapitaal en levensonderhoud voor zelfstandigen op grond van de Tozo aangevraagd.
Omdat de Tozo-regeling nog niet definitief was vastgesteld en het college daarom nog geen besluit kon nemen heeft het college eiser bij brief van 7 april 2020 een voorschot verstrekt voor levensonderhoud.
In het besluit van 19 mei 2020 (primair besluit I) heeft het college eiser een uitkering voor levensonderhoud, met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020 voor de duur van 3 maanden, op grond van de Tozo toegekend.
In het besluit van 23 juli 2020 (primair besluit II) heeft het college het besluit van 19 mei 2020 herzien en de aanvraag van eiser voor een bijstandsuitkering bedrijfskapitaal afgewezen en de verstrekte bijstandsuitkering levensonderhoud teruggevorderd.
Op 11 november 2020 heeft het college van eiser een bezwaarschrift ontvangen.
De hoorzitting heeft op 24 november 2020 telefonisch plaatsgevonden. Daarbij is eiser in de gelegenheid gesteld om over de reden van de geconstateerde termijnoverschrijding een verklaring te geven.
Bij bestreden besluit van 26 november 2020 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II van 23 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. In beroep voert eiser aan dat zijn boekhouder de zaak zou bekijken en een bezwaarschrift zou verzenden omdat eiser de Nederlandse taal niet goed beheerst in geschrift. Echter door ziekte is de desbetreffende boekhouder niet in staat geweest om het bezwaarschrift op tijd in te dienen. Eiser betreurt het ten zeerste dat het college niet op tijd en de juiste informatie heeft gekregen om zijn bezwaarschrift te behandelen. Eiser hoopt op begrip voor zijn situatie en de huidige omstandigheden waarin hij en zijn gezin leven.
3. Het college stelt dat eiser met zijn beroepschrift niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om zelf, of met behulp van derden, tijdig een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen. De stelling dat de boekhouder van eiser ziek zou zijn doet daar niets aan af. Het is de verantwoordelijkheid van eiser zelf om zorg te dragen voor de tijdige indiening van een bezwaarschrift.
4. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Ter beoordeling ligt de vraag voor of het college de bezwaren van eiser terecht nietontvankelijk heeft verklaard.
6. Niet in geschil is dat het primair besluit II is gedagtekend 23 juli 2020. Eiser heeft niet betwist dat hij dit besluit heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 24 juli 2020 en, met inachtneming van artikel 1, eerste lid van de Algemene termijnenwet, is geëindigd op 3 september 2020. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het op 11 november 2020 digitaal ontvangen bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Dat betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of het college de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij na de ontvangst van het primaire besluit II van 23 juli 2020 telefonisch contact heeft opgenomen met het team Tozo. Daarna heeft hij gewacht. Eiser wist van de termijn waarbinnen bezwaar kon worden ingediend. Hij heeft zelf ook beroep ingesteld. De rechtbank vraagt zich af waarom eiser dat in bezwaar ook niet had kunnen doen. De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om nietontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie o.a. CRvB 19 juli 2005 ECLI:NL:CRVB:2005:AU0704, CRvB 04 januari 2011 ECLI:NL:CRVB:2011:BP0191 en CRvB 13 februari 2018 ECLI:NL:CRVB:2018:413) eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift. Dat eiser de Nederlandse taal niet goed genoeg beheerst in geschrift maakt dit niet anders. Ten aanzien van de verklaring van eiser dat zijn boekhouder door ziekte niet in staat is geweest om voor hem op tijd een bezwaarschrift in te dienen, overweegt de rechtbank dat volgens eveneens vaste rechtspraak (zie o.a. CRvB 9 juli 2009 ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2891 en CRvB 14 juli 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:2295) het handelen of nalaten van een door eiser ingeschakelde derde eveneens voor rekening en risico van eiser dient te blijven. Eiser heeft niet aangetoond dat hij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om tijdig een, eventueel voorlopig, bezwaarschrift in te dienen. Dat eiser eerst heeft gewacht om vervolgens pas op 11 november 2020 bewaar te maken dient voor eigen rekening en risico van eiser te blijven. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
7. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II van 23 juli 2020 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 7 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.