ECLI:NL:CRVB:2018:413
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bezwaartermijn en verschoonbaarheid in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Maassluis. Dit bezwaar werd echter ingediend na afloop van de bezwaartermijn, wat leidde tot de vraag of er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 1 april 2016 begon en eindigde op 12 mei 2016. Het bezwaar werd pas op 9 juni 2016 ingediend, wat betekent dat het niet-ontvankelijk verklaard kon worden. De appellant voerde aan dat hij onjuist was geïnformeerd over de indiening van een bezwaarschrift en dat een e-mailbericht van 7 maart 2016 als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt. De Raad oordeelde echter dat het e-mailbericht niet als bezwaar kon worden beschouwd, omdat het besluit tot intrekking van de bijstand nog niet was genomen op het moment van de e-mail.
De Raad concludeerde dat er geen grond was om aan te nemen dat de appellant redelijkerwijs niet in verzuim was geweest bij het indienen van zijn bezwaar. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter E.C.R. Schut, met J. Tuit als griffier.