ECLI:NL:CRVB:2015:2295
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot verrekening van uitkering en vakantietoeslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, waarbij het bezwaar van appellante tegen een besluit van 6 februari 2013 niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit hield in dat de schuld van appellante aan het college zou worden afgelost door middel van een maandelijkse verrekening van haar uitkering en vakantietoeslag. Appellante had eerder een lening ontvangen van het college, die zij moest terugbetalen na de beëindiging van haar bedrijf. Het college stelde dat appellante te laat bezwaar had gemaakt, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het college had appellante op de mogelijkheid tot bezwaar gewezen in het besluit van 6 februari 2013. Appellante stelde dat zij op basis van onjuiste informatie van haar boekhouder niet tijdig bezwaar had gemaakt. De Raad oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van appellante was om tijdig bezwaar te maken, ook al had zij een belangenbehartiger ingeschakeld. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat appellante niet tijdig had gereageerd op het besluit van het college.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de eerdere mededeling van de boekhouder niet voldoende was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te maken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van griffier J.L. Meijer, en werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.