ECLI:NL:CRVB:2015:2295

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
13-6602 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot verrekening van uitkering en vakantietoeslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, waarbij het bezwaar van appellante tegen een besluit van 6 februari 2013 niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit hield in dat de schuld van appellante aan het college zou worden afgelost door middel van een maandelijkse verrekening van haar uitkering en vakantietoeslag. Appellante had eerder een lening ontvangen van het college, die zij moest terugbetalen na de beëindiging van haar bedrijf. Het college stelde dat appellante te laat bezwaar had gemaakt, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het college had appellante op de mogelijkheid tot bezwaar gewezen in het besluit van 6 februari 2013. Appellante stelde dat zij op basis van onjuiste informatie van haar boekhouder niet tijdig bezwaar had gemaakt. De Raad oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van appellante was om tijdig bezwaar te maken, ook al had zij een belangenbehartiger ingeschakeld. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat appellante niet tijdig had gereageerd op het besluit van het college.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de eerdere mededeling van de boekhouder niet voldoende was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te maken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van griffier J.L. Meijer, en werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.

Uitspraak

13/6602 WWB
Datum uitspraak: 14 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2013, 13/3639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.M.V.M. Ketelaars hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ketelaars. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Smout.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft aan appellante ten behoeve van haar bedrijf op 1 februari 2008 met toepassing van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) een rentedragende lening van € 28.000,- verstrekt. Appellante heeft haar bedrijf op 30 september 2010 beëindigd. Bij besluit van 20 oktober 2010 heeft het college de lening inclusief rente van appellante teruggevorderd met toepassing van artikel 43 van het Bbz 2004. Daarbij is meegedeeld dat de lening vanaf de datum van de bedrijfsbeëindiging rentevrij is gemaakt. Verder heeft het college appellante bij dit besluit het volgende meegedeeld: “U moet de lening in 5 jaar terugbetalen. U moet daarbij 50% van uw inkomen boven de bijstandsnorm gebruiken als aflossing. Als u een inkomen hebt op bijstandsniveau, hoeft u niet af te lossen. Elk jaar stellen wij vast hoeveel u kunt terugbetalen. Als u na 5 jaar nog niet het volledige bedrag terugbetaald hebt, dan schelden wij het restant van de lening op dat moment kwijt. Vanzelfsprekend geldt deze regeling alleen wanneer u de vastgestelde aflossingsbedragen hebt betaald.”
1.2.
Appellante ontvangt sinds de beëindiging van haar bedrijf bijstand, thans ingevolge de Participatiewet. Bij brief van 6 februari 2013 heeft het college appellante het volgende meegedeeld: “Wij hebben besloten uw schuld aan ons af te lossen middels een maandelijkse verrekening van uw uitkering en vakantietoeslag.”
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 6 februari 2013 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 26 april 2013 bij de gemeente Tilburg binnengekomen. In haar bezwaarschrift heeft appellante melding gemaakt van contact van haar boekhouder met een medewerker van de gemeente Tilburg over het invorderingsbesluit, bij welke gelegenheid tegen de boekhouder is gezegd dat er niets aan te doen was. Verder heeft zij naar voren gebracht dat bij een op 17 april 2013 door twee andere medewerkers van de gemeente bij haar afgelegd huisbezoek aan haar is uitgelegd dat zij (wel) bezwaar had kunnen aantekenen. Appellante heeft in haar bezwaarschrift tevens melding gemaakt van het in 1.1 genoemde besluit van 20 oktober 2010.
1.4.
Bij besluit van 30 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een niet verschoonbare overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het gegeven, dat appellante in de aan haar boekhouder gedane mededeling dat bezwaar niet mogelijk of niet zinvol is reden heeft gezien niet tijdig bezwaar te maken, voor haar rekening en risico dient te komen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante stelt zich op het standpunt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest, gelet op de aanvankelijk aan haar boekhouder gegeven onjuiste informatie en gelet op de nadien door andere medewerkers van de gemeente gegeven informatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Voor het hier van toepassing zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift bij de gemeente is ontvangen na afloop van de wettelijke termijn van zes weken. Het gaat, kort gezegd, om de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de boekhouder van appellante op 13 maart 2013 over het besluit van 6 februari 2013 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de gemeente Tilburg. Ter zitting van de rechtbank en ook ter zitting van de Raad heeft de vertegenwoordiger van het college verklaard dat het daarbij ging om de medewerker die inhoudelijk bij het invorderingsbesluit was betrokken, dat deze medewerker ervan overtuigd was dat hij de geldende regels goed had toegepast en dat hij daarom heeft gezegd dat het geen zin had om bezwaar te maken. Volgens het college gaat het hier om een advies. Niet in geschil is verder dat appellante van twee andere medewerkers tijdens een huisbezoek dat plaatsvond na het verstrijken van de bezwaartermijn te horen heeft gekregen dat het juist wel zin had om bezwaar te maken.
4.3.
Het behoort in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene om tegen een hem onwelgevallig besluit tijdig bezwaar te maken. Als de betrokkene voor de behartiging van zijn belangen een ander heeft ingeschakeld - in dit geval de boekhouder van appellante - moet het handelen of nalaten van die belangenbehartiger in beginsel aan de betrokkene worden toegerekend.
4.4.
In het besluit van 6 februari 2013 heeft het college op de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar gewezen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daaruit blijkt dat het college uitging van een besluit waartegen bezwaar openstond en dat die mogelijkheid niet teniet werd gedaan door de mededeling van de betrokken medewerker van de gemeente dat het maken van bezwaar niet zinvol is. Het besluit van appellante om, na advies van de boekhouder daarover, in eerste instantie - binnen de bezwaartermijn - geen bezwaar te maken tegen het besluit van 6 februari 2013 dient dan ook voor haar risico en rekening te blijven. De omstandigheid dat andere medewerkers van de gemeente naderhand tegen appellante hebben gezegd dat het maken van bezwaar juist wel zinvol was, is onvoldoende om aan de tegenover de boekhouder eerder gedane mededeling het gevolg te verbinden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat, anders dan appellante heeft aangevoerd, zich hier niet de situatie voordoet dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank heeft het college daarom terecht gevolgd in zijn standpunt dat het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2013 wegens overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.
4.6.
De Raad overweegt ten slotte, voor deze zaak ten overvloede, het volgende. Het college heeft in het bestreden besluit geen melding gemaakt van het in 1.1 genoemde besluit van
20 oktober 2010. Ter zitting van de Raad is gebleken dat het college vanaf 1 februari 2013 maandelijks een bedrag van € 92,84 op de bijstand van appellante heeft ingehouden. Zoals ter zitting met partijen is besproken, staat het appellante vrij om, indien zij meent dat deze inhouding niet verenigbaar is met het besluit van 20 oktober 2010, zich tot het college te wenden met het verzoek om uitvoering van dat besluit.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.L. Meijer

HD