ECLI:NL:CRVB:2005:AU0704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5749 NABW + 04/5750 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar sociale uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellant de termijn voor het indienen van bezwaar had overschreden en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellant had aangevoerd dat hij pas na enige tijd in staat was om bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende was geïnformeerd over de bezwaarmogelijkheden en dat hij geen feiten had aangedragen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 juni 2005, waarbij appellant in persoon aanwezig was, maar appellante niet. Gedaagde was vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Morel en R. de Vries. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Ook het hoger beroep van appellante werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit dat aan haar was gericht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar en de gevolgen van termijnoverschrijding in het bestuursrecht. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast en vastgesteld dat appellanten niet aan de vereisten voor het indienen van bezwaar hadden voldaan. De uitspraak is gedaan door mr. G.A.J. van den Hurk, met S.W.H. Peeters als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5749 NABW
04/5750 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 september 2004, reg.nr. 03/2546 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 juni 2005, waar appellant in persoon en appellante niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Morel en R. de Vries, beiden werkzaam bij de gemeente Hilvarenbeek.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellant als eiser is aangeduid en gedaagde als verweerder - ontleent de Raad de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
" Bij besluit van 28 mei 2003 (primair besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) met ingang van 1 juni 2003 gedurende een maand verlaagd wordt met 100%, vanwege het niet aanvaarden van een baan bij garagebedrijf van Empel te Tilburg. Bij brief van 21 juli 2003 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen deze beslissing.
Verweerder heeft eiser bij brief van 1 augustus 2003 in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten waarom hij buiten de daarvoor geldende termijn het bezwaar-schrift heeft ingediend. Eiser heeft daarop bij brieven van 5 augustus 2003 en
31 augustus 2003 een toelichting gegeven. Eiser geeft aan dat hij een bezoek heeft gebracht aan het gemeentehuis om mondeling bezwaar te maken. Eiser was er niet van op de hoogte dat hij alsnog bezwaar moest maken. Iemand heeft hem later daarop attent gemaakt, waarna hij alsnog bezwaar heeft gemaakt. Op 8 september 2003 heeft eiser een mondelinge toelichting gegeven tijdens de hoorzitting van de bezwarencommissie. De bezwarencommissie heeft het college van burgemeester en wethouders op 29 september 2003 geadviseerd het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. De commissie heeft daarbij nog in overweging gegeven de opgelegde maatregel ambtshalve in te trekken, gelet op het feit dat eiser was vrijgesteld van de verplichting van het aanvaarden van passende arbeid.".
Het door appellant tegen het besluit van 28 mei 2003 gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 12 november 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 november 2003 ongegrond verklaard.
Zowel appellant als appellante hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot het hoger beroep van appellante
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit. Op grond van artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep wordt ingesteld.
Vast staat dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het mede aan haar gerichte besluit van 28 mei 2003. De gedingstukken bevatten geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat appellant mede namens appellante bezwaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de Raad kan appellante redelijkerwijs worden verweten dat zij geen gebruik heeft gemaakt van het rechtsmiddel van bezwaar.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Met betrekking tot het hoger beroep van appellant
De ongegrondverklaring van het beroep van appellant door de rechtbank berust in hoofdzaak op de volgende overwegingen:
" 2.4 Het primaire besluit is gedateerd op 28 mei 2003. Aangezien in dit opzicht niet anders is gesteld of aannemelijk is geworden, gaat de rechtbank ervan uit dat dit besluit op 4 juni 2003 is verzonden. In het licht van het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dat mee dat 16 juli 2003 geldt als de laatste dag van de termijn waarbinnen het bezwaarschrift kon worden ingediend. Het bezwaar-schrift is gedagtekend op 21 juli 2003. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 22 juli 2003. Aldus staat vast dat eiser bij het maken van bezwaar de bezwaartermijn heeft overschreden.
Aan de rechtbank ligt derhalve de vraag voor of verweerder de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht en terecht heeft besloten het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij na ontvangst van de beschikking heeft geprobeerd een afspraak te maken bij de afdeling Sociale Zaken van verweerder voor een gesprek. Pas op 17 juli 2003 kon dat gesprek plaatsvinden. Toen bleek dat mondeling bezwaar maken niet mogelijk was, heeft eiser alsnog schriftelijk bezwaar aangetekend. De rechtbank constateert dat er in het primaire besluit een correcte rechtsmiddelenclausule is vermeld, waarbij is aangegeven dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is gesteld op zes weken. Bovendien is aangegeven aan welke voorwaarden een bezwaarschrift moet voldoen. Eiser is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende geïnformeerd over de bezwaarmogelijkheid. Voor zover eiser door zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal de rechtsmiddelenclausule niet begreep, had het op zijn weg gelegen ter zake advies in te winnen. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding door de rechtbank verschoonbaar wordt geacht.
2.5 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.".
De Raad kan zich met deze overwegingen verenigen en neemt deze over.
In hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. De Raad tekent daarbij nog aan dat uit de gedingstukken, waaronder begrepen de bij brief van 21 juni 2005 overgelegde medische gegevens, niet blijkt dat appellant gedurende de bezwaartermijn buiten staat was om een (voorlopig) bezwaarschrift bij gedaagde in te dienen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
In de zaak van appellante:
Verklaart het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk;
In de zaak van appellant:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.W.H. Peeters.
JK/3065