ECLI:NL:RBZWB:2021:1781

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
AWB- 19_4707 en 20_5892
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en oplegging boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Eiseres had sinds 1 januari 2012 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Het college heeft deze uitkering per 1 december 2017 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd, omdat eiseres volgens het college niet op het uitkeringsadres woonde. Dit besluit volgde op een anonieme tip en een onderzoek naar haar woonsituatie, waaruit bleek dat het waterverbruik extreem laag was en dat omwonenden verklaarden dat eiseres voornamelijk bij haar vriend in Spijkenisse verbleef.

Eiseres heeft tegen de besluiten van het college bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 maart 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat het college onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en dat zij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres in overweging genomen, evenals de verklaringen van omwonenden en de bevindingen van het college.

De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de oplegging van de boete niet konden standhouden, omdat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd, de primaire besluiten herroepen en het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4707 PW en 20/5892 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis(het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 januari 2019 (primair besluit I) heeft het college de uitkering van eiseres op grond van Participatiewet ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd.
In het besluit van 23 september 2019 (primair besluit II) heeft het college aan eiseres een boete opgelegd.
In de besluiten van 23 augustus 2019 en 3 april 2020 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 1 maart 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en drs. [aanwezige college] namens het college. Ter zitting is aan eiseres de cautie verleend.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontving sinds 1 januari 2012 van het college op het uitkeringsadres [uitkeringsadres] in [plaatsnaam] een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres bij haar vriend in Spijkenisse woont, is het college een onderzoek gestart naar haar woonsituatie. Op basis van de uitkomsten daarvan concludeert het college dat eiseres niet op het uitkeringsadres verblijft en dat zij dat in strijd met de inlichtingenplicht niet heeft gemeld.
Met primair besluit I heeft het college daarom de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 december 2017 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering over de periode van 1 december 2017 tot en met 31 oktober 2018 ten bedrage van € 13.274,12 teruggevorderd.
Met primair besluit II heeft het college aan eiseres een boete van € 1.236,48 opgelegd, omdat zij in strijd met de inlichtingenplicht niet heeft gemeld dat zij met ingang van 1 december 2017 geen hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. De boete is vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag op grond van ‘normale verwijtbaarheid’ en is gematigd vanwege verminderde draagkracht, waarbij de fictieve draagkracht is vastgesteld op 10% van de uitkeringsnorm.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 maart 2019 heeft het college aan eiseres met ingang van 16 januari 2019 weer een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande toegekend.
2.
Bestreden besluiten
Met het besluit op bezwaar van 23 augustus 2019 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering ongegrond verklaard. Het college stelt dat het waterverbruik van eiseres over de periode in geding extreem laag was. Dit rechtvaardigt de veronderstelling dat eiseres niet woont op het uitkeringsadres. Het is aan haar om het tegendeel aannemelijk te maken. Volgens het college is eiseres daarin niet geslaagd. De stelling van eiseres dat zij extreem zuinig leeft, dat zij niet lang en niet elke dag doucht, pas wast als haar wasmachine vol zit en ook haar vaatwasser pas aanzet als deze vol is, acht het college onvoldoende om een dermate laag waterverbruik te verklaren. Dat geldt ook voor het lage gas- en energieverbruik over de periode in geding. Daarnaast hebben een aantal omwonenden (op nummer [buurvrouw 1] en [buurvrouw 2] ) verklaard dat eiseres niet verblijft op het uitkeringsadres en uit de waarnemingen blijkt evenmin teken van bewoning. Het college acht daarmee voldoende aangetoond dat eiseres geen hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Eiseres heeft daarvan geen melding gemaakt, zodat sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Het college trekt de bijstandsuitkering van eiseres daarom in met ingang van 1 december 2017 en vordert de ten onrechte betaalde uitkering vanaf die datum terug.
Met besluit op bezwaar van 3 april 2020 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de boete ongegrond verklaard. Het college stelt dat eiseres haar hoofdverblijf niet heeft op het uitkeringsadres en dat zij daarvan in strijd met de inlichtingenplicht geen melding heeft gemaakt. Aan eiseres is daarom terecht een boete opgelegd. Het college ziet verder geen reden om af te zien van de boete of deze verder te matigen op grond van de dringende redenen of verminderde verwijtbaarheid.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat onvoldoende zorgvuldig is gehandeld bij de keuze om het onderzoek naar haar te doen opstarten naar aanleiding van een anonieme melding. Eiseres gaat er van uit dat de anonieme melding, die voor het college aanleiding heeft gevormd voor onderzoek, afkomstig is van de buurvrouw op nummer [buurvrouw 3]. Eiseres heeft onenigheid met deze buurvrouw en zij staat slecht bekend in de buurt.
Eiseres betwist dat zij niet woonachtig is op het uitkeringsadres. Volgens eiseres heeft het college onvoldoende oog gehad voor haar gezondheidssituatie. Zij heeft epileptische aanvallen, depressies en borderline. Zij is snel moe en moet regelmatig rusten en gaat op tijd naar bed. Door haar klachten vindt eiseres het niet prettig om alleen te zijn en verblijft overdag regelmatig bij anderen. Door haar psychiater is ook aangeraden zeer regelmatig sociale contacten te hebben. Eiseres stelt nooit te hebben verzwegen dat zij een vriend heeft en dat zij weleens korte perioden bij hem in Spijkenisse verblijft en hij weleens bij haar. Zij wonen echter niet samen en hebben geen gedeelde huishouding. Door de problematiek van eiseres kunnen zij ook niet samenwonen. Met betrekking tot de waarnemingen van het college stelt eiseres dat daaruit blijkt dat de gordijnen eigenlijk altijd dicht zijn en er geen inkijk mogelijk is. Daaruit kan dus niet worden geconcludeerd dat zij niet thuis is. Als de data van de waarnemingen naast de bankafschriften worden gelegd, blijkt dat er afschrijvingen voor boodschappen zijn gedaan op de dagen waarop werd gezien dat de gordijnen gesloten waren en geen inkijk mogelijk was. Eiseres betwist voorts de verklaringen van omwonenden, waarin is verklaard dat zij gemiddeld drie weken per maand bij haar vriend in Spijkenisse verblijft en één week thuis en dat zij zeker al een jaar haar hoofdverblijf bij haar vriend heeft. Het enkele gegeven dat haar buren haar niet zien, wil niet zeggen dat zij niet thuis is. Eiseres rijdt geen auto en doet haar boodschappen en andere uitjes op de fiets. Zij verlaat haar woning dan via de achterzijde. De buren aan de voorzijde van de woning zien dat dus niet. Eiseres heeft verklaringen overgelegd van andere buren, die verklaren dat zij wel hoofdverblijf in haar woning heeft. Voorts hebben de moeder van eiseres en haar partner verklaard dat zij overdag regelmatig bij hen verblijft. Eiseres heeft naast haar vriend in Spijkenisse in de omgeving van Rotterdam familie. Zij komt dan ook vaak in die omgeving en doet dan daar haar boodschappen, voor zichzelf maar ook voor haar zieke opa, zodat zij dit niet op de fiets hoeft te doen. Haar vriend beschikt namelijk wel over een auto. Met betrekking tot het water- en energieverbruik merkt eiseres op dat zij niet veel thuis is, niet veel stookt en zuinig leeft. Zij doucht niet lang en niet iedere dag. Eiseres zet de wasmachine en de vaatwasser pas aan als die vol zijn. Van een extreem laag waterverbruik is overigens geen sprake; het verbruik is meer dan maximaal 7 m³ per jaar. Als gevolg daarvan ligt de bewijslast voor het hoofdverblijf niet bij eiseres maar bij het college. Daarbij merkt eiseres op dat zij in 2018 ook enige tijd stroom heeft gekregen van NLE. Dat gebruik dient nog te worden opgeteld bij het verbruik via Oxxio. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verschillende stukken overgelegd. Hieruit blijkt dat zij haar huisarts in [plaatsnaam] in de periode van 10 januari 2017 tot 10 januari 2019 regelmatig heeft bezocht, evenals het ziekenhuis daar en apotheek [plaatsnaam] . Ook de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van eiseres komt uit de regio. Volgens eiseres heeft het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft en dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Tegen de boete heeft eiseres aangevoerd dat die niet opgelegd had kunnen worden. Eiseres betwist over de periode in geding geen hoofdverblijf te hebben gehad op het uitkeringsadres. Van schending van de inlichtingenplicht is dan ook geen sprake. Daarnaast had het college af moeten zien van een boete omdat sprake is van dringende redenen. Eiseres is niet in staat de boete te betalen en zij heeft zeer specifieke problematiek, zoals hiervoor reeds geschetst. Haar klachten worden sterk getriggerd door stress en onrust en de ten onrechte verdenking van schending van de inlichtingenplicht hebben haar klachten alleen maar verergerd. Daarmee is door het college onvoldoende rekening gehouden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres medische informatie van psychiater Ruymbeke van 21 maart 2019 overgelegd.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 december 2017 heeft ingetrokken en teruggevorderd en aan haar een boete heeft opgelegd.
De te beoordelen periode betreft de periode van 1 december 2017 (datum intrekking) tot en met 11 januari 2019 (datum primaire besluit).
Voorop dient te worden gesteld dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Bij het opleggen van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting moet het bestuursorgaan feiten stellen en, voor zover betwist, aantonen dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Anders dan bij beëindiging, herziening en intrekking is niet voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk maakt dat een belanghebbende de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. [1]
Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [2]
Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken en teruggevorderd en aan haar een boete opgelegd, omdat zij niet woont op het uitkeringsadres en zij dat in strijd met de inlichtingenplicht niet heeft gemeld. Het college baseert dat standpunt op de bevindingen van het onderzoek verricht door rapporteurs [rapporteur1] en [rapporteur 2] van 17 december 2018 en op een laag waterverbruik, waarnemingen en verklaringen van buurtbewoners.
Onderzoek
Het college is een onderzoek gestart naar aanleiding van een anonieme tip. Dat dit onderzoek is gestart op basis van een anonieme tip acht de rechtbank toegestaan. De rechtbank betrekt daarbij dat het college hoe dan ook bevoegd is spontaan heronderzoeken te verrichten naar de rechtmatigheid van lopende bijstandsuitkeringen. Voorts voldoet dat onderzoek naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van proportionaliteit. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het onderzoek is begonnen met de minst belastende methode – het administratieve onderzoek – en dat de onderzoeksresultaten daarvan, zoals het lage waterverbruik, aanleiding gaven tot verdergaand en ingrijpender onderzoek. De rechtbank acht deze uitleg afdoende en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek an sich gebreken vertoond, onvoldoende zorgvuldig is verricht of disproportioneel is geweest.
Laag waterverbruik en ander verbruik
De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechter in dit soort zaken, heeft onder meer in de uitspraak van 3 juli 2018 [3] geoordeeld dat bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden - ongeacht het aantal personen van dit huishouden - sprake is van een extreem laag waterverbruik. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in zo’n situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.
Het college heeft over de periode 21 februari 2017 tot en met 21 maart 2018 een waterverbruik geconstateerd van 18 m³ en over de periode van 21 maart 2018 tot en met
16 oktober 2018 (8 maanden) van 8 m³ (gemiddeld jaarverbruik 13 m³). Het gasverbruik over de periode 8 maart 2017 tot en met 19 februari 2018 was 415 m³ (gemiddeld jaarverbruik 434 m³) en over de periode 19 februari 2018 tot en met 16 oktober 2018 150 m³ (gemiddeld jaarverbruik 228 m³). Het stroomverbruik over de periode 8 maart 2017 tot en met 19 februari 2018 was 1001 kWh (gemiddeld jaarverbruik 1046 kWh) en over de periode 19 februari 2018 tot en met 16 oktober 2018 622 kWh (gemiddeld jaarverbruik 945 kWh).
Behalve dat dit verbruik deels buiten de te beoordelen periode valt, kan het waterverbruik niet worden aangemerkt als extreem laag. Deze omstandigheid alleen rechtvaardigt derhalve niet de veronderstelling dat eiseres niet woonde op het uitkeringsadres en het was dan ook niet aan haar om het tegendeel aannemelijk te maken. Door in het bestreden besluit wel uit te gaan van die veronderstelling en de bewijslast bij eiseres neer te leggen, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste toets aangelegd. Voorts acht de rechtbank het bestreden besluit daardoor ondeugdelijk gemotiveerd. Alleen al om deze reden kan dat besluit geen stand houden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het lage verbruik van gas, water en elektra wel een aanwijzing vormen dat eiseres niet woonde op het uitkeringsadres. Maar voor die conclusie zijn bijkomende omstandigheden nodig.
Overige omstandigheden
Het college heeft gewezen op de waarnemingen en de verklaringen van twee buurtbewoners.
In de periode 11 juni tot en met 16 oktober 2018 heeft het college waarnemingen verricht op het uitkeringsadres. Daarbij is de meeste dagen geen verandering geconstateerd: gordijnen dicht, geen inkijk mogelijk en af en toe één van de ramen op ventilatiestand/kiepstand.
De bewoner op nummer [buurvrouw 2] heeft op 23 oktober 2018 onder meer het volgende verklaard:
‘Sinds ongeveer drie jaar heeft [eiseres] een relatie met een man uit Spijkenisse. Dit heeft ze mij destijds zelf verteld. In het begin van de relatie was [eiseres] meer in Spijkenisse maar kwam ze nog regelmatig terug naar huis. Nu is [eiseres] hoofzakelijk in Spijkenisse en komt ze heel af en toe thuis. Gemiddeld blijft ze drie weken per maand bij haar vriend en is ze één week thuis. (…) U vraagt mij sinds wanneer [eiseres] haar hoofdverblijf bij haar vriend heeft. Sinds december 2017. Toen is ze twee maanden weggeweest. Sindsdien is ze steeds vaker langer weggebleven. In die periode zag ik de moeder van [eiseres] regelmatig de afvalcontainer op de stoep zetten of post door de brievenbus van [eiseres] gooien. Hierdoor kreeg ik sterk de indruk dat [eiseres] niet op haar adres verblijft en onze huizen zijn zo gehorig dat ik altijd hoor als [eiseres] thuis is.’
De bewoner op nummer [buurvrouw 1] heeft op 30 oktober 2018 onder meer het volgende verklaard:
‘ [eiseres] is weinig thuis, zij is per maand gemiddeld één keer thuis. Zij heeft een vriend, waar hij precies woont weet ik niet. Het is zeker al een jaar zo, dat [eiseres] nauwelijks thuis is. Als zij thuis is, dan is dat elke keer een andere dag. Als zij thuis komt, dan wordt ze met de auto thuisgebracht door haar vriend. [eiseres] blijft dan meestal een dag of 2 à 3, soms blijft haar vriend dan bij haar en soms gaat hij gelijk weer weg.’
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de waarnemingen zeer mager als ondersteunende omstandigheid voor de conclusie dat eiseres over de periode in geding niet woonde op het uitkeringsadres, aangezien er weinig zicht was in de woning en wel enige verandering is waargenomen, bijvoorbeeld in de stand van de ramen. De rechtbank acht de verklaringen van de omwonenden duidelijk en redelijk gedetailleerd. Het college heeft daaraan dan ook waarde mogen hechten als ondersteunend bewijs.
Daar staat echter tegenover dat de woning bij het onaangekondigde huisbezoek op 16 oktober 2018 een bewoonde indruk maakte. Verder acht de rechtbank van belang dat eiseres over de periode in geding met grote regelmaat zorg (van huisarts, ziekenhuis, apotheek en sociaalpsychiatrisch verpleegkundige) heeft gekregen in haar woonplaats [plaatsnaam] en dat zij in die periode regelmatig heeft gepind in [plaatsnaam] . Voorts vindt de rechtbank de door eiseres gegeven verklaringen voor haar verbruik van gas, water en elektra en voor de waarnemingen en bevindingen van de rapporteurs van het college niet onaannemelijk. Ook heeft zij met betrekking tot de verklaringen van de buurtbewoners een uitleg gegeven, die niet onlogisch voorkomt. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat het college er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres over de te beoordelen periode zich niet op het uitkeringsadres bevond.
6.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de conclusie dat eiseres over de te beoordelen periode niet woonde op het uitkeringsadres. Van schending van de inlichtingenplicht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering houden daarom geen stand. En ook de boete kan, nu er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, niet in stand blijven.
De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Omdat het naar het oordeel van de rechtbank voor het college niet meer mogelijk is alsnog een voldoende feitelijke onderbouwing te geven voor de conclusie dat eiseres over de te beoordelen periode niet woonde op het uitkeringsadres, ziet zij aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de primaire besluiten worden herroepen.
7.
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het college aan eiseres op grond van artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de door haar betaalde griffierechten vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 3.738,- (1 punt voor het indienen van bezwaarschriften, 2 punten voor het verschijnen op de hoorzittingen, 1 punt voor het indienen van beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een
wegingsfactor 1).
De overige door eiseres op de Formulieren Proceskosten vermelde ‘Verschotten’ van € 47,- en € 48,- kosten, zijnde griffierechten, zijn geen verschotten in de zin van de Bpb en kunnen daarom ook niet op grond van het Bpb worden vergoed. Zoals hiervoor echter reeds overwogen is het college gehouden de griffierechten op grond van artikel 8:74 van de Awb aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 95,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 3.738,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 12 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

PARTICIPATIEWET

Artikel 11

1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.

Artikel 17

1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

Artikel 18a

1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. (…)

Artikel 40

1. Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. (…)

Artikel 54

3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 58

1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3024.
2.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3231.
3.CRvB 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986.