In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers op 23 september 2019 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Deze aanvraag was gericht op de kosten van schulden. Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant heeft de aanvraag echter afgewezen in een besluit van 17 januari 2020, en dit besluit werd in een daaropvolgend bestreden besluit van 12 februari 2020 gehandhaafd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij werden bijgestaan door hun advocaat, mr. F. Ergec.
Tijdens de zitting op 4 maart 2021 is het beroep besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor het bestaan van de schulden waarvoor zij bijstand vroegen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van geldlening die eisers hebben overgelegd, onvoldoende concreet en verifieerbaar waren. Bovendien werd opgemerkt dat het gebruikelijk is in de Marokkaanse cultuur om geldleningen niet schriftelijk vast te leggen, maar dat dit risico voor rekening van eisers komt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers niet aan hun bewijslast hebben voldaan en dat er geen zeer dringende redenen zijn om de bijstand te verlenen. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus en openbaar gemaakt op 19 maart 2021.