ECLI:NL:RBZWB:2021:1363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5580
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers op 23 september 2019 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Deze aanvraag was gericht op de kosten van schulden. Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant heeft de aanvraag echter afgewezen in een besluit van 17 januari 2020, en dit besluit werd in een daaropvolgend bestreden besluit van 12 februari 2020 gehandhaafd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij werden bijgestaan door hun advocaat, mr. F. Ergec.

Tijdens de zitting op 4 maart 2021 is het beroep besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor het bestaan van de schulden waarvoor zij bijstand vroegen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van geldlening die eisers hebben overgelegd, onvoldoende concreet en verifieerbaar waren. Bovendien werd opgemerkt dat het gebruikelijk is in de Marokkaanse cultuur om geldleningen niet schriftelijk vast te leggen, maar dat dit risico voor rekening van eisers komt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers niet aan hun bewijslast hebben voldaan en dat er geen zeer dringende redenen zijn om de bijstand te verlenen. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus en openbaar gemaakt op 19 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5580 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser,

[naam eiseres], wonende te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. F. Ergec, advocaat te Bergen op Zoom,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(dagelijks bestuur), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 17 januari 2020 (primair besluit) heeft het dagelijks bestuur na een inhoudelijke beoordeling de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor schulden afgewezen.
In een besluit van 12 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 4 maart 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het dagelijks bestuur [naam aanwezige namens verweerder].

Overwegingen

1.
Feiten
Eisers hebben op 23 september 2019 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van schulden aangevraagd bij het dagelijks bestuur.
Bij brief van 2 oktober 2019 heeft het dagelijks bestuur eisers gevraagd om vóór 9 oktober 2019 de volgende gegevens in te leveren: een volledig ingevuld en door beiden ondertekend aanvraagformulier, per schuld een bewijsstuk van de schuld, evenals het terugvorderingsbesluit en het beëindigingsbesluit van de Sociale Verzekeringsbank. Hierop hebben eisers een deels ingevuld aanvraagformulier, een brief van eiser (door het dagelijks bestuur ontvangen op 11 oktober 2019) en bankafschriften van eisers ING-bankrekening eindigend op 865 van 10 juli 2019 tot en met 10 oktober 2019 ingeleverd.
In een besluit van 14 oktober 2019 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht vanwege het niet compleet inleveren van de gevraagde gegevens.
Eisers hebben op 6 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 oktober 2019.
Naar aanleiding van de hoorzitting in bezwaar van 17 december 2019 heeft het dagelijks bestuur eisers bij brief van 17 december 2019 nogmaals een hersteltermijn gegeven om vóór 6 januari 2020 de eerder gevraagde gegevens in te leveren. Hierop hebben eisers de verschillende gegevens verstrekt.
Vervolgens is het dagelijks bestuur tot de bestreden besluitvorming gekomen.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of het dagelijks bestuur in het bestreden besluit op goede gronden de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand van eisers heeft gehandhaafd.
3.
Wettelijk kader
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet bepaalt dat degene die om bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van die schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht heeft op bijstand.
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat , onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 49, aanhef en onder b, van de Participatiewet bepaalt dat het college in afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, bijzondere bijstand verlenen:
a. in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door een:
1°.gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht;
2°.een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank dan wel daarmee geen relatie onderhoudt;
b. indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
4.
Beoordeling
4.1
Eisers stellen dat bij het bestreden besluit ten onrechte de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand is gehandhaafd. De leningen die zijn aangegaan dienen te worden aangemerkt als schulden, waarvoor recht op bijzondere bijstand bestaat. Het is in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel om te stellen dat er geen sprake zou zijn van bewezen schulden. In bezwaar hebben eisers verklaringen van geldlening overgelegd, waaronder de verklaring van [naam schoonzoon eisers] (schoonzoon van eisers), die verklaart renteloos € 1.000,- te hebben geleend aan eiser in 2018. Verder hebben eisers een verklaring van [naam neef van eisers] (neef van eisers), die verklaart renteloos € 1.500,- te hebben geleend aan eiser in september 2019, en een verklaring van [naam neef eisers 2] (neef van eisers), die verklaart renteloos € 1.000,- te hebben geleend aan eiser in 2018, overgelegd. Daarmee is het bestaan van de schulden voldoende aannemelijk gemaakt. Ook is sprake van zeer dringende redenen om de bijstand te verlenen, gezien de hoge schuldenlast. Eisers menen verder aanspraak te maken op bijzondere bijstand met terugwerkende kracht, omdat zij deze schulden hebben moeten maken in afwachting van de beslissing in de procedure tegen de SVB over de aio-aanvulling, die nog steeds niet onherroepelijk is. Die zaak is aanhangig in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Ten slotte hebben eisers verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
4.2
Bij de beantwoording van de vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd noodzakelijk zijn, is de situatie op het moment van de aanvraag het uitgangspunt.
Het gaat in deze gedingen om besluiten tot afwijzing van aanvragen om algemene en bijzondere bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingenverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 januari 2021, ECLI:NL: CRVB:2021:107).
4.3
De rechtbank stelt met verweerder vast dat volgens vaste rechtspraak in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. Degene die bijzondere bijstand aanvraagt voor de aflossing van schulden moet in ieder geval aantonen dat hij schulden heeft. Slaagt hij daar niet in, dan kan de aanvraag op die grond worden afgewezen en hoeft geen beoordeling plaats te vinden of sprake is van zeer dringende redenen (zie de uitspraak van de CRvB van 8 januari 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AJ9866).
Volgens eveneens vaste rechtspraak is een schuld aan een familielid veelal een schuld van vrijblijvende aard. Een belanghebbende heeft echter de mogelijkheid aannemelijk te maken dat sprake is van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling. Dit dient te geschieden met gegevens die concreet, objectief en verifieerbaar zijn (zie de uitspraak van de CRvB van 14 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1557). Eisers hebben hiertoe drie verklaringen van geldlening ingeleverd. De verklaringen zijn echter achteraf opgesteld, globaal en ongedateerd. Ook bevatten de verklaringen geen daadwerkelijke terugbetalingsverplichting en blijft onduidelijk wanneer het geld is geleend. Ook zijn de verklaringen niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. Daarnaast verschilt het totale bedrag van de leningen volgens de drie verklaringen, € 3.500,-, van het totale bedrag van de leningen volgens het aanvraagformulier van eisers, € 3.000,-. Eisers hebben met deze verklaringen onvoldoende inzicht gegeven in hun financiële situatie en hebben daarom ook niet het bestaan van de schulden aannemelijk gemaakt. Bovendien komt de omstandigheid dat het, zoals eisers hebben gesteld, in de Marokkaanse cultuur gebruikelijk is dat familieleden geld van elkaar lenen en dat dit niet op schrift wordt gesteld, voor risico en rekening van eisers (zie de uitspraken van de CRvB van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1814, en van 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2855). Aan de beoordeling van de vraag of sprake is van zeer dringende redenen komt de rechtbank niet toe. Hetzelfde geldt voor de beoordeling van de vraag of eisers in aanmerking komen voor bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. De beroepsgronden van eisers slagen niet.
5. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.