ECLI:NL:RBZWB:2021:136

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6759
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen voor algemene en bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Eiseres had aanvragen ingediend voor algemene en bijzondere bijstand, welke door het college waren afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat eiseres had ingesteld tegen het bestreden besluit van het college, waarin het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 10 november 2017 een bijstandsuitkering ontving, maar dat deze uitkering op 31 augustus 2018 was ingetrokken omdat eiseres samenwoonde met een huisgenoot. Eiseres had vervolgens een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend, maar het college had verzuimbrieven gestuurd en eiseres was niet verschenen op de uitnodigingen voor gesprekken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij recht had op bijstand, omdat zij niet de benodigde informatie had verstrekt over haar woon- en leefsituatie.

De rechtbank concludeerde dat het college terecht had besloten om de aanvragen voor bijstand af te wijzen, omdat eiseres niet had voldaan aan haar verplichtingen om juiste en volledige informatie te verstrekken. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6759 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 maart 2019 (primaire besluit) heeft het college de aanvragen van eiseres voor algemene en bijzondere bijstand afgewezen.
In het besluit van 19 november 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 november 2020. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en namens het college mr. G.A.A.M. de Kort.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontving sinds 10 november 2017 een bijstandsuitkering van het college. Bij besluit van 4 september 2018 heeft het college deze uitkering met ingang van 31 augustus 2018 ingetrokken, omdat eiseres samen zou wonen met [naam huisgenoot eiseres] (hierna: [naam huisgenoot eiseres] ).
Bij beschikking van de kantonrechter van deze rechtbank van 24 september 2018 is eiseres onder bewind gesteld. Op 14 december 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
Op 18 december 2018 heeft eiseres zich weer bij het college gemeld voor algemene bijstand. De gemachtigde van eiseres heeft het college in een brief van 11 januari 2019 verzocht het besluit van 4 september 2018 te herzien en bijstand toe te kennen met ingang van 1 september 2018. Op 17 januari 2019 heeft eiseres ook een aanvraag voor algemene bijstand met ingang van 1 september 2018 ingediend.
Op 15 en 18 januari 2019 heeft eiseres aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtshulp, griffierecht, individuele inkomenstoeslag, het meedoen budget, een computer, de collectieve ziektekostenverzekering bij CZ, reiskosten, de eerste maand huur/waarborgsom, woninginrichting, beltegoed en een voorschot op de algemene bijstand.
Het college heeft op 22 januari 2019 een herstelverzuimbrief naar eiseres gestuurd, met het verzoek om aanvullende informatie en stukken om haar aanvragen te kunnen behandelen. Op 31 januari 2019 heeft het college daarop mutatieoverzichten van haar bankrekening ontvangen. Daarop is eiseres bij brieven van 1 en 5 februari 2019 door het college uitgenodigd voor gesprekken op respectievelijk 5 en 8 februari 2019 met het verzoek om de ontbrekende stukken mee te nemen. Eiseres heeft deze gesprekken afgezegd. Zij is vervolgens opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 14 februari 2019. Op dat gesprek is zij, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvragen van 14 december 2018 en 15, 17 en 18 januari 2019 afgewezen. Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt, waarbij zij heeft verzocht het bezwaarschrift tevens aan te merken als gericht tegen het besluit van 4 september 2018.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor algemene en bijzondere bijstand ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2018 is niet-ontvankelijk verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres heeft hiertegen, samengevat, aangevoerd dat zij vanaf 31 augustus 2018 niet meer beschikte over voldoende middelen van bestaan omdat haar uitkering werd beëindigd. Er is volgens haar sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat bijstandverlening met terugwerkende kracht tot 1 september 2018 gerechtvaardigd is. Volgens eiseres noodzaakten de erbarmelijke omstandigheden waar zij tijdens het herzieningsverzoek van 11 januari 2019 in verkeerde tot een volledige heroverweging. Ten onrechte heeft het college dit slechts marginaal getoetst. Zij wijst op ECLI:NL:CRVB:2015:613 en stelt dat de kostgangersovereenkomst een nieuw feit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft consequent verklaard dat zij geen gemeenschappelijke huishouding voerde met [naam huisgenoot eiseres] . Pas na bemiddeling door haar bewindvoerder is in december 2018 de kostgangersovereenkomst opgemaakt. Zij is van mening dat ze het college voldoende heeft geïnformeerd over haar woon- en leefsituatie. Tot slot stelt eiseres dat het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het college heeft verzuimd dit nader te onderzoeken.

Wettelijk kader

3. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 19a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat in deze paragraaf onder kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:
a. de echtgenoot van belanghebbende is;
b. op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
Op grond van het tweede lid legt de belanghebbende, voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.

Overwegingen

Het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2018
4.1
Uit het rapport ‘beëindiging uitkering’ van 3 september 2018 dat ten grondslag ligt aan het besluit van 4 september 2018 blijkt dat eiseres voorheen woonachtig was bij [voormalig huisgenoot eiseres] . Eiseres moest de woning verlaten en is toen bij [naam huisgenoot eiseres] gaan wonen. Eerder had zij een relatie met hem. In het besluit van 4 september 2018 heeft het college heeft de bijstandsuitkering met ingang van 31 augustus 2018 ingetrokken omdat eiseres samenwoont met [naam huisgenoot eiseres] . Daarbij is aangegeven dat zij samen een bijstandsuitkering aan kunnen vragen.
4.2
Het bezwaarschrift van eiseres van 22 maart 2019 is mede gericht tegen het besluit van 4 september 2018. Het bezwaar is niet ingediend binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken. In het bestreden besluit heeft het college geconcludeerd dat de redenen die eiseres hiervoor in bezwaar heeft aangevoerd de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Eiseres heeft in haar beroepschrift niet aangegeven waarom deze conclusie van het college onjuist zou zijn. Zij stelt enkel dat de termijnoverschrijding wel verschoonbaar is, maar deze stelling heeft zij niet onderbouwd. Het college was dan ook niet gehouden om daar nader onderzoek naar te doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het besluit van 4 september 2018 staat dan ook in rechte vast.
Het herzieningsverzoek
5.1
Op 11 maart 2019 heeft eiseres verzocht om herziening van het besluit van 4 september 2018. Volgens haar vormt de kostgangersovereenkomst die zij op 18 januari 2019 heeft overgelegd een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Hieruit blijkt volgens eiseres dat zij sinds 30 augustus 2018 kostganger is van [naam huisgenoot eiseres] en dat er dus geen sprake is van is of is geweest van een gezamenlijke huishouding.
5.2
Uit vaste jusprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2959).
5.3
De rechtbank volgt het college in de stelling dat de kostgangersovereenkomst niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. In tegenstelling tot wat eiseres stelt, heeft zij niet eerder aangegeven dat zij kostganger zou zijn van [naam huisgenoot eiseres] . Op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier van 31 augustus 2018 dat in het dossier zit, heeft eiseres daar geen melding van gemaakt. Ook is niet gebleken dat zij dit heeft doorgegeven bij de wijziging van haar inschrijving in de BRP op 30 augustus 2018. De kostgangersovereenkomst kan dan ook niet dienen ter onderbouwing van een eerder gesteld feit. Bovendien is de overeenkomst opgesteld in december 2018 terwijl deze al op 30 augustus 2018 zou zijn ingegaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst niet eerder overgelegd kon worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het herzieningsverzoek dan ook terecht afgewezen.
De aanvragen voor algemene en bijzondere bijstand
6.1
Eiseres heeft op 14 december 2018 en 15, 17 en 18 januari 2019 aanvragen voor algemene en bijzondere bijstand ingediend bij het college. Bij een aanvraagsituatie rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de betrokkene (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 29 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3090). Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over zijn/haar woon-, leef- en financiële situatie. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenende orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Voldoet de betrokkene niet aan de verplichting juiste en volledige informatie over zijn/haar woon- en leefsituatie te verschaffen dan is dat een grond voor afwijzing van de aanvraag, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6.2
Uit overweging 5.1 blijkt dat eiseres zich op het standpunt stelt dat zij aangemerkt moet worden als kostganger van [naam huisgenoot eiseres] . Daarmee doet zij een beroep op artikel 19a, eerste lid, onder b, van de Participatiewet. Gegeven het uitzonderingskarakter van die bepaling is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat die situatie zich voordoet. Uit artikel 19a, tweede lid, van de Participatiewet volgt dat daarvoor in ieder geval een schriftelijke overeenkomst en bewijzen van betaling van de commerciële prijs overgelegd dienen te worden. In de door eiseres overgelegde kostgangersovereenkomst staat dat er elke maand € 450,00 vooruit betaald wordt door [naam bewindvoeringskantoor] (de bewindvoerder van eiseres) aan [naam curator huisgenoot eiseres] (de curator van [naam huisgenoot eiseres] ). Eiseres heeft hier echter geen betalingsbewijzen van overgelegd. Ook uit het op 31 januari 2019 door haar overgelegde mutatieoverzicht van haar bankrekening over de periode van 1 juli 2018 tot en met 24 januari 2019 blijkt niet dat zij huur heeft betaald aan [naam huisgenoot eiseres] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aangemerkt diende te worden als kostganger van [naam huisgenoot eiseres] .
6.3
Orionis heeft in de herstel verzuimbrief van 22 januari 2019 aangegeven dat er nog niet kon worden besloten op de aanvragen van eiseres, omdat er stukken ontbraken. Daarbij is expliciet aangegeven welke stukken nodig waren voor de verdere beoordeling. In de brieven van 1, 5 en 8 februari 2019 is eiseres uitgenodigd voor gesprekken en is zij verzocht om de ontbrekende stukken mee te nemen. Eiseres is niet verschenen op die gesprekken en uit het dossier blijkt niet dat zij deze stukken heeft overgelegd. De reden voor dit verzuim heeft zij niet nader toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichting om juiste en volledige informatie over haar woon- en leefsituatie te verschaffen, waardoor het recht op algemene en bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld. De aanvragen zijn dan ook op goede gronden afgewezen.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 12 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.