Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
“de afrekeningen inzake hetzelfde onderwerp over de jaren 2015 en 2016 nog niet zijn verstuurd aan [B.V. 4] ”.Vervolgens wordt in de brief aangegeven dat het voor 2015 gaat om een bedrag van € 101.353,30 en voor 2016 om € 148.111,22 inclusief BTW. De rechtbank leidt uit deze brief, in samenhang bezien met een e-mailbericht van 26 oktober 2017, af dat niet eerder dan in oktober 2017 is aangemaand tot betaling van de facturen voor het uitlenen van personeel in de jaren 2015, 2016 en 2017. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van belanghebbende gelegen om in een veel eerder stadium [B.V. 4] aan te manen om de facturen te betalen of om te stoppen met het uitlenen van personeel toen betaling van de facturen gedurende zo een lange tijd uitbleef. Op het moment van de e-mail zijn namelijk al ruim twee jaren verstreken waarin facturen voor het uitlenen van personeel onbetaald zijn gebleven, terwijl dat de voornaamste zo niet de enige inkomstenbron van de vennootschap was. Dit een en ander is in onderlinge samenhang bezien naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als kennelijk onbehoorlijk bestuur. In wezen werden de activiteiten van [B.V. 4] via [B.V. 1] gedeeltelijk gefinancierd door de Belastingdienst in de vorm van loonheffingsschulden.
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de beschikking zoals nader omschreven in overweging 4.24
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: