ECLI:NL:RBZWB:2020:6709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4923
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van de Werkloosheidswet na ontslag wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, die werkzaam was als allround medewerker buitendienst, had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend, welke door het UWV was geweigerd. Het UWV had in een eerder besluit van 29 augustus 2019 het verzoek om een uitkering afgewezen, omdat eiser zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door het voorhanden hebben van hennepplanten en het vervaardigen van hennep. Eiser had tegen dit besluit bezwaar aangetekend, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 27 januari 2020.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 19 november 2020 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV niet verscheen. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV onvoldoende zelfstandig had onderzocht of er een objectieve en subjectieve dringende reden voor het ontslag was. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van eiser zich volledig in de privésfeer afspeelden en dat er zwaardere eisen gesteld moesten worden om deze als plichtsverzuim aan te merken. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van eiser niet als dringend konden worden aangemerkt, mede gezien de maatschappelijke opvatting over het kweken van hennep voor eigen gebruik.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit. Het UWV werd opgedragen om opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot schadevergoeding en het vergoeden van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een dringende reden voor het ontslag en dat het UWV niet had aangetoond dat eiser eerder was gewaarschuwd voor zijn gedragingen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4923 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. D. Schwartz,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV, kantoor Eindhoven), verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam] (het bestuur),
gemachtigde: mr. C.L. van Geffen.

Procesverloop

In het besluit van 29 augustus 2019 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen.
In het besluit van 27 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 november 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en namens het bestuur mr. C.L. van Geffen. Het UWV is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Voor een uitvoeriger overzicht van de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot eisers WW-aanvraag verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 28 december 2020 met de zaaknummers BRE 20/301 AW en BRE 20/302 AW (ECLI:NL:RBZWB:2020:6690). Kort weergegeven zijn bij de beoordeling van deze beroepszaak de volgende feiten van belang.
Eiser is vanaf augustus 2001 werkzaam geweest in dienst van (een rechtsvoorganger van) [naam derde-partij] , laatstelijk als allround medewerker buitendienst.
In een besluit van 5 augustus 2019 (ontslagbesluit), na bezwaar gehandhaafd, heeft het bestuur eiser met ingang van de derde werkdag na verzending van het besluit disciplinair ontslag verleend. Het plichtsverzuim, waar het ontslag op berust, bestaat uit het voorhanden hebben van hennepplanten en losse hennep (wiet) en het vervaardigen van hennep. Ook heeft eiser kennis gehad van een kwekerij en speedlab in de gemeente Gilze en Rijen en ook werd hij als medewerker buitendienst geregeld geconfronteerd met vuilnisbakken waar wiet in zat. Eiser heeft nagelaten daar bij zijn werkgever melding van te maken.
Eisers aanvraag van een WW-uitkering is in het primaire besluit afgewezen.
Bij het bestreden besluit is dat besluit, op gewijzigde grondslag, gehandhaafd. Eiser heeft, volgens het bestreden besluit, zich met zijn gedragingen schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Die gedragingen vormen een objectieve reden voor ontslag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onderdeel a van de WW. Eiser is verwijtbaar werkloos geworden en de uitkering is, volgens het bestreden besluit, terecht blijvend en geheel geweigerd.
2. In haar uitspraak van 27 december 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden, dat ze plichtsverzuim opleveren, dat de gedragingen eiser zijn toe te rekenen maar dat onvoorwaardelijk strafontslag niet evenredig is aan het plichtsverzuim.
3. Eiser voert aan dat het UWV onvoldoende zelfstandig heeft onderzocht of aan het ontslag een objectieve en subjectieve dringende reden ten grondslag ligt.
Miskend is dat eiser is ontslagen om gedragingen die zich volledig afspelen in de privésfeer. Dan moeten zwaardere eisen worden gesteld om deze als plichtsverzuim aan te merken. Het bestuur voert geen helder beleid aangaande gedragingen in de privésfeer.
Eisers gedragingen zijn niet objectief als dringend aan te merken. De maatschappelijke opvatting over het voor eigen gebruik kweken van hennep op kleine schaal is tamelijk liberaal. Eisers gedragingen worden op basis van overheidsbeleid gedoogd. Er is geen sprake van professionele teelt. Stekjes zijn (nog) geen planten. Niet staat vast dat eiser meer dan vijf planten in huis had. Ook staat niet vast dat hij meer dan vijf gram hennep in zijn woning had. Niet is in rechte komen vast te staan dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Bij de beoordeling van de dringende redenen moeten eisers omgeving en werkkring worden betrokken. In eisers functie worden geen zware eisen met betrekking tot normbesef gesteld. Het UWV heeft de toetsingsmaatstaf miskend. Het is niet aan het UWV om de rechtsgeldigheid van een disciplinaire straf te toetsen.
Eiser voert voorts aan dat een subjectieve dringende reden ontbreekt. Niet is gebleken dat de werkgever zelf de gedragingen als dringende reden ervaart. Er wordt geen beleid gevoerd aangaande softdrugs. Had eiser geweten dat het bestuur zo’n zware sanctie op zou leggen, dan had hij zijn gedragingen gestopt, maar hij was in de veronderstelling dat de organisatie er geen probleem mee had.
Eiser voert aan dat geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft schulden moeten maken en is zijn huis kwijt geraakt. Zijn echtgenote in Sierra Leone is ernstig ziek en moest naar Nederland komen voor een operatie. Nu eiser haar niet kan onderhouden is dat niet mogelijk.
4. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
Artikel 27, eerste lid, van de WW bepaalt, voor zover hier van belang, dat het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering brengt indien de werknemer de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
5. Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van 7 november 2018 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (ECLI:NL:CRVB:2018:3469), dient, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de WW, voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid, een materiële beoordeling plaats te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren naast de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW vervolgens nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
6. Bij de beantwoording van de vraag of aan eisers werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt kent de rechtbank zwaarwegende betekenis toe aan de redenen waarom zij geoordeeld heeft dat onvoorwaardelijk strafontslag niet evenredig is aan het plichtsverzuim.
De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken van het door het bestuur gestelde zero-tolerancebeleid en dat evenmin is gebleken dat voor eiser duidelijk moet zijn geweest hoe zwaar het bestuur tilt aan het niet naleven van de meldingsplicht met betrekking tot drugsaangelegenheden. Het bestuur heeft ten onrechte in aanmerking genomen dat eiser eerder gewaarschuwd is geweest. Er is een gering aantal (kleine) hennepplanten aangetroffen en het bestuur heeft niet betwist dat het kleinschalige kweek betrof voor eigen gebruik. Niet is gebleken dat het plichtsverzuim een negatief effect heeft gehad op eisers functioneren in de openbare dienst.
Voorts is overwogen dat uit een verslag van psychodiagnostisch onderzoek door MEE West-Brabant blijkt dat eiser kampt met beperkingen op cognitief gebied en van een disharmonisch intelligentieprofiel dat varieert van licht verstandelijk beperkt tot beneden gemiddeld niveau. Het bestuur was bekend met eisers beperkingen maar niet is gebleken dat adequate actie is ondernomen om hem te behoeden voor gedragingen die hem en [naam derde-partij] kunnen schaden.
Met het oog op die elementen is naar het oordeel van de rechtbank, toetsend aan de maatstaf van artikel 7:678 van het BW, geen sprake van een dringende reden.
7. Gelet op de in overweging 6 bereikte conclusie behoeft wat nog meer in beroep is aangevoerd geen bespreking.
8. Het beroep zal gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal worden vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen. Dat betekent dat het UWV opnieuw op eisers aanvraag dient te beslissen.
9. Omdat de rechtbank concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en is gebleken dat eiser schade heeft geleden, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding, in de vorm van wettelijke rente, toe. Die vergoeding dient te worden berekend overeenkomstig de wijze die is omschreven in de uitspraak van de CRvB van 22 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4017).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt het bestuur in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het bestuur wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1.)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het UWV op de door eiser geleden schade te vergoeden op de in overweging 8 van deze uitspraak beschreven wijze;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 29 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.