ECLI:NL:RBZWB:2020:6315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1861
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Wlz-indicatie voor zorgbehoefte van minderjarige met autisme en gehoorstoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige, [naam zoon], die zorg aanvroeg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ had in een besluit van 31 oktober 2018 de Wlz-indicatie van [naam zoon] ingetrokken, wat leidde tot beroep van de wettelijk vertegenwoordiger. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de zorgbehoefte van [naam zoon] onderzocht, waarbij onder andere zijn diagnose autisme spectrumstoornis (ASS) en gehoorstoornis aan de orde kwamen. De rechtbank oordeelde dat het CIZ op basis van medisch advies en de beschikbare gegevens terecht had geconcludeerd dat [naam zoon] per 31 januari 2019 niet langer was aangewezen op de geïndiceerde zorg. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de intrekking van de indicatie blijft staan, maar dat het CIZ wel verplicht is om de proceskosten van eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1861 WLZ

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2020 in de zaak tussen

[naam wettelijk vertertegenwoordiger], als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon [naam zoon] (hierna: [naam zoon] ), te [plaatsnaam] , eiseres
gemachtigde: mr. C.J. de Wever,
en

het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 oktober 2018 (primaire besluit) heeft het CIZ beslist over de aanspraak van [naam zoon] op zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
In het besluit van 3 april 2019 (bestreden besluit) heeft het CIZ het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 september 2020.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en namens het CIZ mr. S. Kersjes-van Bussel en mr. E.C.J.G. van Maris.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
[naam zoon] , geboren op 4 februari 2003, is vanaf zijn vroege jeugd bekend met een gehoorstoornis. In september 2018 is bij hem de diagnose autisme spectrumstoornis (ASS) gesteld.
[naam zoon] had een indicatie voor zorg op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
In een besluit van 11 mei 2016 heeft het CIZ [naam zoon] op grond van het overgangsrecht van de Wlz vanaf 11 mei 2016 tot en met 31 december 2016 geïndiceerd voor persoonlijke verzorging (klasse 1, 1 tot 1,9 uur per week), begeleiding individueel (klasse 2, 2 tot 3,9 uur per week) en kortdurend verblijf (klasse 1, gemiddeld 1 etmaal per week).
In hetzelfde besluit heeft het CIZ Zakaria vanaf 1 januari 2017 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor het zorgprofiel VG06 voor wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering op basis van de grondslagen verstandelijke handicap en zintuiglijke handicap (gehoorstoornis).
Het CIZ heeft in 2018 ambtshalve een heronderzoek uitgevoerd naar de zorgbehoefte van [naam zoon] .
In het primaire besluit heeft het CIZ de Wlz-indicatie ingetrokken. [naam zoon] heeft van 31 oktober 2018 tot 31 januari 2019 nog recht op zorg vanuit de Wlz om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie. [naam zoon] is niet langer aangewezen op de geïndiceerde zorg. De grondslag verstandelijke handicap kan niet geobjectiveerd worden en [naam zoon] heeft geen behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid op basis van de grondslag zintuiglijke handicap. Het CIZ is verder niet bevoegd om een indicatie af te geven op basis van psychiatrische problematiek. [naam zoon] kan nog behandeld worden, zodat ook niet worden vastgesteld dat sprake is van een stabiele eindsituatie en dus van een blijvende behoefte aan zorg op grond van de Wlz.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
In het bestreden besluit heeft het CIZ het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Standpunt van het CIZ
In het bestreden besluit wordt het standpunt van het primaire besluit gehandhaafd.
Het CIZ heeft in beroep, naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3445), zijn motivering gewijzigd. Het CIZ stelt zich (ook) op het standpunt dat [naam zoon] niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg omdat, los van de grondslag voor de zorgbehoefte, niet gesproken kan worden van een blijvende, levenslange behoefte aan 24 uur per dag zorg in nabijheid. Bovendien past zijn zorgbehoefte niet bij het zorgprofiel VG06. In 2016 is de verkeerde indicatie afgegeven.
3.
Standpunt van eiseres
Eiseres voert aan dat het onderzoek door het CIZ onzorgvuldig is geweest. Gelet op de lange periode dat [naam zoon] wel een indicatie had, had het CIZ een deskundige moeten inschakelen in plaats van het IQ-onderzoek uit 2018 te verwerpen zonder deugdelijke kennis daarover. In ieder geval is vanaf 2010 sprake geweest van erkenning van een niet te genezen psychische aandoening met een verstandelijke beperking bij [naam zoon] . Zijn IQ ligt ruim onder de 85. Hij heeft ook een ernstige gehoorstoornis. Er is nog steeds sprake van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in nabijheid. Voor de ASS is geen behandeling mogelijk. [naam zoon] zal altijd zorg nodig hebben. De combinatie van verminderde intelligentie, het gehoorprobleem en de ASS hebben aanzienlijke invloed op het gedrag van [naam zoon] doordat hij anderen niet of niet juist begrijpt. De belangenafweging door het CIZ is in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) omdat het zijn eigen belang boven dat van [naam zoon] plaatst.
4.
Regelgeving die van toepassing is
Op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz heeft een verzekerde recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
a. blijvend: van niet voorbijgaande aard;
b. permanent toezicht: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;
c. ernstig nadeel voor de verzekerde: een situatie waarin de verzekerde:
1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;
2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;
3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;
4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;
d. zelfzorg: de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;
e. regieproblemen: beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.
Artikel 3.2.4 van de Wlz bepaalt dat het CIZ een indicatiebesluit kan herzien dan wel intrekken indien het CIZ vaststelt dat:
a. door de verzekerde of derden onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of
b. de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank moet beoordelen of het CIZ het indicatiebesluit van 11 mei 2016 betreffende [naam zoon] per 31 januari 2019 heeft mogen intrekken.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in 2016 over [naam zoon] geen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Het indicatiebesluit van 11 mei 2016 kan daarom uitsluitend worden ingetrokken op de grond dat [naam zoon] niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg in de zin van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz.
5.3
De CRvB heeft in de onder overweging 2 genoemde uitspraak van 30 oktober 2019 in het kader van dit artikel geoordeeld dat de herziening of intrekking van een indicatiebesluit niet kan worden gebaseerd op de beoordeling dat geen sprake is van een grondslag verstandelijke handicap in de zin van artikel 3.2.1., eerste lid, aanhef van de Wlz.
5.4
De rechtbank stelt vast dat het CIZ naar aanleiding van deze uitspraak aanvullend onderzoek heeft verricht. In het kader daarvan heeft eiseres nieuwe gegevens moeten verstrekken.
Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de beëindiging van de Wlz-indicatie per 31 januari 2019 in stand is gebleven, maar met een andere motivering. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank zal onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit al dan niet in stand kunnen blijven.
5.5
Omdat sprake is van een intrekking van een lopende indicatie, ligt het op de weg van het CIZ om aan te tonen dat [naam zoon] per 31 januari 2019 (datum in geding) niet langer is aangewezen op Wlz-zorg.
5.6
Het CIZ stelt zich, onder andere, op het standpunt dat [naam zoon] niet langer voldoet aan de criteria van artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef, onder a en b, van de Wlz dat, samengevat, sprake moet zijn van de noodzaak van permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
Dit standpunt is gebaseerd op adviezen van de medisch adviseur en de medisch adviseur bezwaar en beroep.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:33) mag het CIZ zijn besluitvorming baseren op een medisch advies als is gebleken dat dit advies volledig is en op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om objectieve en controleerbare gegevens in te dienen die aanleiding geven voor twijfel aan de zorgvuldigheid of juistheid van het medisch advies.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de medische adviezen van het CIZ op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het dossier van [naam zoon] is bestudeerd, waaronder het verslag van het huisbezoek van 28 september 2018 en informatie van behandelaars en begeleiders op school, en in bezwaar ook de gegevens die eiseres toen heeft ingediend. In beroep zijn nog andere gegevens bij de beoordeling betrokken. Tijdens het huisbezoek is ook met [naam zoon] gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CIZ zijn standpunt inzichtelijk en voldoende gemotiveerd met de rapporten van de medisch adviseur en medisch adviseur bezwaar en beroep in combinatie met de toelichting van het CIZ in het verweerschrift, het aanvullend verweerschrift van 20 februari 2020 en tijdens de zitting bij de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat uit de adviezen blijkt dat, ongeacht de grondslag, de zorgbehoefte van [naam zoon] voortkomend uit zijn auditieve en cognitieve beperkingen, op 31 januari 2019, niet leidt tot een 24 uurs zorgbehoefte dan wel permanent toezicht in het kader van de Wlz.
Zo blijkt dat [naam zoon] het basisonderwijs heeft gevolgd binnen cluster 2. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat met cluster 2 wordt bedoeld (speciaal) onderwijs voor dove, slechthorende kinderen en kinderen met en taal-spraakontwikkelingsstoornis. Volgens de medische adviezen komt deze onderwijsvorm overeen met het regulier basisonderwijs. De begeleiding die eiser op deze school kreeg was gericht op auditieve beperkingen, en niet op verstandelijke beperkingen. [naam zoon] heeft daarna groep 8 overgedaan op een reguliere basisschool om de overgang naar het reguliere voortgezet onderwijs niet te groot te maken. Hij is in 2016 naar een reguliere middelbare school ( [naam middelbare school] in [plaatsnaam] ) gegaan, met begeleiding door een leerlingenbegeleider van school, en door een ambulant dienstverlener en een ondersteuner cluster 2 van Auris. De begeleiding door de ambulant dienstverlener was gericht op het helpen en ondersteunen bij de toetsen en het huiswerk voor de schoolvakken. De ondersteuner cluster 2 richtte zich op de talige ondersteuning van de schoolvakken en op het ondersteunen van [naam zoon] bij zijn gedrag. Daarnaast werd [naam zoon] thuis begeleid door familie.
Uit de adviezen blijkt ook dat [naam zoon] in 2018 dagelijks met een vriendje 9 km naar de middelbare school fietste, dus zonder begeleiding van een volwassene. In het Journaal 2018-2019 van 23 oktober 2018 wordt vermeld dat [naam zoon] op dat moment met de bus naar school kwam in plaats van met de scooter. Eiseres heeft niet gesteld, en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat [naam zoon] bij het reizen met de bus of met de scooter werd begeleid door een volwassene. Een ontwikkeling in de zelfstandigheid van [naam zoon] blijkt ook uit het Journaal 2018-2019 van Auris van 28 september 2018 waarin staat dat [naam zoon] zelf met zijn kapotte gehoorapparatuur naar Beter Horen was gegaan.
Eiseres heeft in beroep geen objectieve en controleerbare gegevens ingediend om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank ziet daarom, en gegeven de adviezen, geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het CIZ dat [naam zoon] niet langer is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Dit betekent niet dat er geen problematiek is, waarvoor [naam zoon] hulp en aandacht nodig heeft, maar enkel dat van een verstrekkende zorgbehoefte in voornoemde zin op 31 januari 2019 op grond van de Wlz geen sprake meer is.
Dat het CIZ per 31 januari 2019 anders oordeelt over de zorgbehoefte van [naam zoon] op grond van de Wlz dan in 2016, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het oordeel berust immers op een nieuwe beoordeling na een nieuw onderzoek, waartoe het CIZ op grond van art. 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz bevoegd is.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft dit onderzoek op een zorgvuldige wijze plaats gevonden. De rechtbank merkt hierbij op dat volgens het indicatierapport van 11 mei 2016 eiseres [naam zoon] niet alleen kon laten en [naam zoon] niet zelfstandig naar buiten ging, terwijl blijkt dat hij in 2018 in staat was om zonder begeleiding van een volwassene 9 km naar school te fietsen en met het openbaar vervoer te reizen. Hieruit blijkt dat [naam zoon] sinds 2016 een ontwikkeling heeft doorgemaakt.
De rechtbank ziet niet in dat het CIZ een deskundige had moeten inschakelen om het IQ van [naam zoon] te laten vaststellen. Eiseres vroeg hierom opdat de grondslag verstandelijke handicap kan worden vastgesteld. Bij de vraag of de indicatie uit 2016 mag worden ingetrokken op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz mag in het licht van de uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2019 het al dan niet (langer) bestaan van een grondslag echter geen rol spelen.
De rechtbank concludeert dat het CIZ bevoegd was om de Wlz-indicatie in te trekken.
5.7
Eiseres heeft aangevoerd dat de belangenafweging door het CIZ in strijd is met het IVRK omdat het zijn eigen belang boven dat van [naam zoon] plaatst. De rechtbank vat dit op als een beroep op de artikelen 3 en 24 van dat verdrag. Dit beroep slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1604) kan artikel 3 van het IVRK niet worden aangemerkt als een een ieder verbindende bepaling als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor artikel 24 van het IVRK. Gelet op haar formulering bevat ook dit artikel geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving direct toepasbaar is. Het artikel heeft geen directe werking.
Naar het oordeel van de rechtbank kon het CIZ in redelijkheid gebruik maken van zijn bevoegdheid. De rechtbank betrekt hierbij dat er vanaf de datum van het primaire besluit een overgangsperiode van drie maanden is gegeven opdat eiseres kon onderzoeken of andere zorg, bijvoorbeeld op grond van de Jeugdwet, mogelijk was. Van de kant van het CIZ is op de zitting verklaard dat een overgangsperiode van zes weken gebruikelijk is.
5.8
De rechtbank concludeert dat het CIZ het indicatiebesluit van 11 mei 2016 betreffende [naam zoon] per 31 januari 2019 mocht intrekken, omdat [naam zoon] niet langer aangewezen is op de geïndiceerde zorg, vanwege het ontbreken van de noodzaak van permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wlz.
Omdat [naam zoon] alleen al hierom niet in aanmerking komt voor Wlz-zorg, is er geen reden om de intrekking van de indicatie op de grond dat geen sprake is van een blijvende noodzaak van die zorg te beoordelen.
6. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
7.
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het CIZ aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het CIZ in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het CIZ wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het CIZ op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het CIZ in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. C.E.M. Marsé en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 10 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.