5.6Het CIZ stelt zich, onder andere, op het standpunt dat [naam zoon] niet langer voldoet aan de criteria van artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef, onder a en b, van de Wlz dat, samengevat, sprake moet zijn van de noodzaak van permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
Dit standpunt is gebaseerd op adviezen van de medisch adviseur en de medisch adviseur bezwaar en beroep.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:33) mag het CIZ zijn besluitvorming baseren op een medisch advies als is gebleken dat dit advies volledig is en op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om objectieve en controleerbare gegevens in te dienen die aanleiding geven voor twijfel aan de zorgvuldigheid of juistheid van het medisch advies. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de medische adviezen van het CIZ op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het dossier van [naam zoon] is bestudeerd, waaronder het verslag van het huisbezoek van 28 september 2018 en informatie van behandelaars en begeleiders op school, en in bezwaar ook de gegevens die eiseres toen heeft ingediend. In beroep zijn nog andere gegevens bij de beoordeling betrokken. Tijdens het huisbezoek is ook met [naam zoon] gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CIZ zijn standpunt inzichtelijk en voldoende gemotiveerd met de rapporten van de medisch adviseur en medisch adviseur bezwaar en beroep in combinatie met de toelichting van het CIZ in het verweerschrift, het aanvullend verweerschrift van 20 februari 2020 en tijdens de zitting bij de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat uit de adviezen blijkt dat, ongeacht de grondslag, de zorgbehoefte van [naam zoon] voortkomend uit zijn auditieve en cognitieve beperkingen, op 31 januari 2019, niet leidt tot een 24 uurs zorgbehoefte dan wel permanent toezicht in het kader van de Wlz.
Zo blijkt dat [naam zoon] het basisonderwijs heeft gevolgd binnen cluster 2. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat met cluster 2 wordt bedoeld (speciaal) onderwijs voor dove, slechthorende kinderen en kinderen met en taal-spraakontwikkelingsstoornis. Volgens de medische adviezen komt deze onderwijsvorm overeen met het regulier basisonderwijs. De begeleiding die eiser op deze school kreeg was gericht op auditieve beperkingen, en niet op verstandelijke beperkingen. [naam zoon] heeft daarna groep 8 overgedaan op een reguliere basisschool om de overgang naar het reguliere voortgezet onderwijs niet te groot te maken. Hij is in 2016 naar een reguliere middelbare school ( [naam middelbare school] in [plaatsnaam] ) gegaan, met begeleiding door een leerlingenbegeleider van school, en door een ambulant dienstverlener en een ondersteuner cluster 2 van Auris. De begeleiding door de ambulant dienstverlener was gericht op het helpen en ondersteunen bij de toetsen en het huiswerk voor de schoolvakken. De ondersteuner cluster 2 richtte zich op de talige ondersteuning van de schoolvakken en op het ondersteunen van [naam zoon] bij zijn gedrag. Daarnaast werd [naam zoon] thuis begeleid door familie.
Uit de adviezen blijkt ook dat [naam zoon] in 2018 dagelijks met een vriendje 9 km naar de middelbare school fietste, dus zonder begeleiding van een volwassene. In het Journaal 2018-2019 van 23 oktober 2018 wordt vermeld dat [naam zoon] op dat moment met de bus naar school kwam in plaats van met de scooter. Eiseres heeft niet gesteld, en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat [naam zoon] bij het reizen met de bus of met de scooter werd begeleid door een volwassene. Een ontwikkeling in de zelfstandigheid van [naam zoon] blijkt ook uit het Journaal 2018-2019 van Auris van 28 september 2018 waarin staat dat [naam zoon] zelf met zijn kapotte gehoorapparatuur naar Beter Horen was gegaan.
Eiseres heeft in beroep geen objectieve en controleerbare gegevens ingediend om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank ziet daarom, en gegeven de adviezen, geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het CIZ dat [naam zoon] niet langer is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Dit betekent niet dat er geen problematiek is, waarvoor [naam zoon] hulp en aandacht nodig heeft, maar enkel dat van een verstrekkende zorgbehoefte in voornoemde zin op 31 januari 2019 op grond van de Wlz geen sprake meer is.
Dat het CIZ per 31 januari 2019 anders oordeelt over de zorgbehoefte van [naam zoon] op grond van de Wlz dan in 2016, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het oordeel berust immers op een nieuwe beoordeling na een nieuw onderzoek, waartoe het CIZ op grond van art. 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz bevoegd is.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft dit onderzoek op een zorgvuldige wijze plaats gevonden. De rechtbank merkt hierbij op dat volgens het indicatierapport van 11 mei 2016 eiseres [naam zoon] niet alleen kon laten en [naam zoon] niet zelfstandig naar buiten ging, terwijl blijkt dat hij in 2018 in staat was om zonder begeleiding van een volwassene 9 km naar school te fietsen en met het openbaar vervoer te reizen. Hieruit blijkt dat [naam zoon] sinds 2016 een ontwikkeling heeft doorgemaakt.
De rechtbank ziet niet in dat het CIZ een deskundige had moeten inschakelen om het IQ van [naam zoon] te laten vaststellen. Eiseres vroeg hierom opdat de grondslag verstandelijke handicap kan worden vastgesteld. Bij de vraag of de indicatie uit 2016 mag worden ingetrokken op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz mag in het licht van de uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2019 het al dan niet (langer) bestaan van een grondslag echter geen rol spelen.
De rechtbank concludeert dat het CIZ bevoegd was om de Wlz-indicatie in te trekken.