ECLI:NL:RBZWB:2020:5701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4962
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de gevolgen van een niet-rechthebbende partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres ontving sinds 2004 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. In een besluit van 14 oktober 2019 heeft Baanbrekers haar meegedeeld dat haar bijstandsuitkering per 1 mei 2019 zou worden gewijzigd naar 50% van de gehuwdennorm, omdat haar partner geen recht op bijstand had. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar Baanbrekers verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 19 december 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 november 2020 is het beroep besproken. Eiseres voerde aan dat Baanbrekers ten onrechte geen rekening had gehouden met het feit dat zij geen zorgtoeslag meer ontving en dat de Belastingdienst zorgtoeslag en kindgebonden budget over het verleden terugvorderde. Eiseres stelde dat Baanbrekers het gemis aan toeslagen moest compenseren, maar Baanbrekers betwistte dit en verwees naar de wetgeving die bepaalt dat bijstandsverlening niet mogelijk is als er een voorliggende voorziening is. De rechtbank heeft overwogen dat Baanbrekers terecht de bijstandsuitkering niet heeft verhoogd, omdat de wetgever heeft bepaald dat personen met een niet-rechthebbende partner niet in aanmerking komen voor huur- en zorgtoeslag.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, met de overweging dat de situatie van eiseres niet leidt tot een recht op aanvullende bijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 november 2020 door rechter C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van griffier T.B. Both-Attema. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4962 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. L.A. Fischer,
en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 oktober 2019 (primair besluit) heeft Baanbrekers aan eiseres meegedeeld dat haar bijstandsuitkering, die zij ontvangt op grond van de Participatiewet, met ingang van 1 mei 2019 wordt gewijzigd naar 50% van de gehuwdennorm, omdat haar partner niet rechthebbend is. Wel wordt de norm afgestemd en daarom verhoogd met 20% van de gehuwdennorm.
In het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 november 2020.
Hierbij waren aanwezig mr. B.G. Fischer, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens Baanbrekers.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres ontving sinds 2004 van Baanbrekers een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Zij is gehuwd met [naam partner eiseres] die geen geldige verblijfsvergunning in Nederland heeft. Sinds 2018 voert zij met [naam partner eiseres] een gezamenlijke huishouding. Het college heeft daarom besloten de norm van eiseres te wijzigen in die van een gehuwde met een niet rechthebbende partner. Vervolgens heeft Baanbrekers besloten om de norm, vanwege het vervallen van het recht op huurtoeslag, te verhogen met 20%. Hierdoor ontvangt eiseres een uitkering ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm. Dit is gelijk is aan de norm voor een alleenstaande.
2.
Het geschil.
In geschil is of Baanbrekers de bijstandsuitkering van eiseres tot 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden had moeten aanvullen.
3.
Standpunt eiseres.
Eiseres voert aan dat Baanbrekers er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat zij inmiddels, doordat zij samenwoont met een niet rechthebbende partner, ook geen zorgtoeslag meer ontvangt. Bovendien vordert de Belastingdienst hierdoor verleende zorgtoeslag en kindgebonden budget over het verleden van haar terug. Volgens eiseres moet Baanbrekers het gemis aan toeslagen compenseren. Nu eiseres geen recht heeft op zorgtoeslag kan dit niet als voorliggende voorziening worden aangemerkt. Zij wijst in dat verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3182). Eiseres stelt dat zij niet kan rondkomen; zij doet een beroep op Baanbrekers als vangnet.
4.
Standpunt Baanbrekers.
Baanbrekers stelt zich op het standpunt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om degene met een niet rechthebbende partner niet in aanmerking te brengen voor huur- en zorgtoeslag. De wetgever heeft daarmee de kosten als niet noodzakelijk beschouwd. Als Baanbrekers toch de bijstandsnorm zou verhogen zou dit doorkruising van het Rijksbeleid inhouden. Baanbrekers blijft bij zijn standpunt dat toeslagen als voorliggende voorziening zijn te beschouwen. Baanbrekers vindt verder dat er geen dringende of zeer bijzondere omstandigheden zijn om toch aanvullende bijstand te verlenen.
5.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Op grond van artikel 24, eerste lid, onder a van de Participatiewet is voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft, voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft.
6.
Beoordeling van de rechtbank.
Op eiseres is de situatie als genoemd in artikel 24, eerste lid, onder a van de Participatiewet van toepassing, nu haar echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft. In een dergelijke situatie moet worden beoordeeld of, gelet op de individuele situatie van eiseres, aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet alsnog een hogere (aanvullende) bijstandsuitkering toe te kennen. Baanbrekers heeft een dergelijke beoordeling gedaan en heeft op grond hiervan besloten om de norm te verhogen met 20%. Baanbrekers heeft daarbij een berekening gemaakt, waaruit blijkt dat eiseres aan vaste lasten en voeding meer geld kwijt is dan zij aan inkomen ontvangt indien de norm 50% bedraagt. Bij deze berekening is Baanbrekers er nog vanuit gegaan dat eiseres toeslagen ontving van € 293,- per maand totaal, die zij inmiddels niet meer ontvangt.
Het betoog van eiseres dat Baanbrekers het gemis aan toeslagen moet compenseren slaagt niet. Baanbrekers beroept zich terecht op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Uit die rechtspraak (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2018:1618) volgt dat gemeenten het wegvallen van toeslagen niet hoeven te compenseren, omdat zij als voorliggende voorziening moeten worden aangemerkt. In de genoemde uitspraak heeft de CRvB het volgende overwogen:
“Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de regeling van de fiscale toeslagen, waaronder de huur- en de zorgtoeslag, in de Awir als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet moet worden aangemerkt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492), heeft de wetgever er bewust voor gekozen om degene met een partner die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft niet in aanmerking te brengen voor huur- of zorgtoeslag op grond van de Awir. Die keuze is neergelegd in artikel 9, tweede lid, van de Awir, waarmee toepassing is gegeven aan het zogenoemde koppelingsbeginsel. Gelet op 6.17 en 6.18 komt appellante daarom niet in aanmerking voor bijstand ter compensatie van het gemis van huur- en zorgtoeslag en andere fiscale toeslagen. Wat appellante heeft aangevoerd met betrekking tot de schending van diverse verdragsrechtelijke bepalingen blijft in dit verband in het midden en dient te worden besproken in het kader van procedures die zijn gericht tegen de weigering om huurtoeslag en zorgtoeslag te verstrekken. Vergelijk de hiervoor vermelde uitspraak van 28 juli 2015”.
In de door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB van 8 oktober 2019 ziet de rechtbank, anders dan eiseres, geen aanknopingspunten voor haar standpunt dat de gemeente, in afwijking van vaste rechtspraak, het wegvallen van toeslagen moet compenseren.
Eiseres stelt dat zij zonder toeslagen niet kan rondkomen, maar heeft dit niet onderbouwd met financiële gegevens. Hoewel uit de berekening van Baanbrekers volgt dat eiseres zich in een moeilijke financiële situatie bevindt, kan dit niet leiden tot het toekennen van bijstand naar de gehuwdennorm, omdat via die weg aan haar niet rechtmatig in Nederland verblijvende echtgenoot bijstand zou worden verleend, wat een doorkruising van het Rijksbeleid zou betekenen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.