In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres ontving sinds 2004 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. In een besluit van 14 oktober 2019 heeft Baanbrekers haar meegedeeld dat haar bijstandsuitkering per 1 mei 2019 zou worden gewijzigd naar 50% van de gehuwdennorm, omdat haar partner geen recht op bijstand had. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar Baanbrekers verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 19 december 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 2 november 2020 is het beroep besproken. Eiseres voerde aan dat Baanbrekers ten onrechte geen rekening had gehouden met het feit dat zij geen zorgtoeslag meer ontving en dat de Belastingdienst zorgtoeslag en kindgebonden budget over het verleden terugvorderde. Eiseres stelde dat Baanbrekers het gemis aan toeslagen moest compenseren, maar Baanbrekers betwistte dit en verwees naar de wetgeving die bepaalt dat bijstandsverlening niet mogelijk is als er een voorliggende voorziening is. De rechtbank heeft overwogen dat Baanbrekers terecht de bijstandsuitkering niet heeft verhoogd, omdat de wetgever heeft bepaald dat personen met een niet-rechthebbende partner niet in aanmerking komen voor huur- en zorgtoeslag.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, met de overweging dat de situatie van eiseres niet leidt tot een recht op aanvullende bijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 november 2020 door rechter C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van griffier T.B. Both-Attema. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.