ECLI:NL:RBZWB:2020:4154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_1083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en terugvordering voorschot door gemeente Tilburg

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [naam woonplaats], een aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Het college heeft op 2 oktober 2019 het primaire besluit genomen om de aanvraag af te wijzen en een voorschot van € 880,00 terug te vorderen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 16 januari 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 23 juli 2020 is het beroep besproken. Eiseres betwistte dat zij de inlichtingenplicht had geschonden en voerde aan dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar woonsituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke woonsituatie van eiseres bepalend is voor het recht op bijstand. Eiseres heeft verklaard dat zij slechts incidenteel in haar kamer verblijft en voornamelijk bij haar vriend slaapt. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende onderzoek had gedaan en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het college berust op een deugdelijke grondslag en dat het beroep ongegrond is. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën op 1 september 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1083 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. M. Issa,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 oktober 2019 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering afgewezen en een voorschot van € 880,00 teruggevorderd.
In het besluit van 16 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 juli 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, [naam tolk] die als tolk optrad, en namens het college N.M.H. Wanten.

Overwegingen

De feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft zich op 19 juli 2019 bij het college gemeld om een uitkering op grond van de Participatiewet aan te vragen. In het meldingsgesprek heeft zij verklaard dat zij tot 28 juni 2019 bij haar moeder in Waalwijk woonde. Sindsdien huurt zij een kamer in [naam woonplaats] . Een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van haar kamer is afgewezen. Zij heeft verklaard dat zij regelmatig naar de woning van haar vriend gaat en dat zij daar soms blijft slapen. Dit is in ieder geval wekelijks het geval. Soms slaapt haar vriend ook bij haar. Zij heeft in haar kamer alleen een matras en geen meubels.
Op 28 augustus 2019 is aan eiseres een voorschot van € 880,- toegekend.
Op 23 september 2019 hebben handhavingsmedewerkers van het college een gesprek gevoerd met eiseres. In dat gesprek heeft zij, naar aanleiding van de vraag hoeveel nachten zij in haar kamer slaapt, verklaard dat zij er af en toe is voor haar post en haar kleding, omdat zij nog geen spullen heeft in haar kamer. Eiseres krijgt last van haar rug als zij daar slaapt en zij heeft er in september misschien vier of vijf nachten geslapen. Zij verblijft en slaapt drie of vier dagen bij haar vriend, en verder bij haar zus, bij haar moeder en bij een vriendin.
Aansluitend aan het gesprek op 23 september 2019 hebben de handhavingsmedewerkers een huisbezoek afgelegd aan het door eiseres opgegeven adres. Er zijn foto’s gemaakt. Geconstateerd is dat het keukenkastje van eiseres leeg was. Pannen met eten, die er volgens eiseres zouden zijn, zijn niet aangetroffen in de gedeelde koelkast. In haar kamer lagen op de grond een matras met een deken en twee hoofdkussens, een kledingrek en een kleed met veel spullen, prullen en afval. Tassen met kleren zijn niet aangetroffen. De kamer was niet ingericht. Naast twee flessen shampoo zijn geen verzorgingsartikelen aangetroffen, terwijl eiseres wel verzorgd en opgemaakt op het gesprek is verschenen. Er is geen bijgehouden administratie aangetroffen, wel zijn her en der brieven van de gemeente Tilburg aangetroffen.
De handhavingsmedewerkers hebben geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat eisers haar hoofdverblijf heeft op het aanvraagadres.
In het primaire besluit is de aanvraag afgewezen omdat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij haar hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres. Het recht op bijstand kan daarom niet worden vastgesteld. Het voorschot van € 880,- moet eiseres terugbetalen.
In het bestreden besluit is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het geschil
2. Partijen verschillen van mening over de vragen of de uitkering terecht is afgewezen en of het verstrekte voorschot van € 880,- terug moet worden betaald.
De beroepsgronden
3. Eiseres voert aan dat haar aanvraag om bijstand ten onrechte is afgewezen. Zij betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak had het college minstens vier huisbezoeken moeten laten afleggen om aan de onderzoeksplicht te voldoen.
Het huisbezoek toont volgens eiseres niet aan dat zij niet woont op het opgegeven adres. Zij heeft een huurcontract en betaalt huur. Zij verbleef voorheen in verschillende opvangcentra. Zij had geen middelen om de kamer in te richten zodat zij daar de hele dag op aangename wijze kon verblijven. Wel lagen er een matras en de benodigde spullen om daarop te kunnen slapen. Er waren, beperkt, kleding, wat toiletartikelen en wat levensmiddelen van eiseres in de woning aanwezig.
Eiseres voert over de terugvordering van het voorschot aan dat niet is onderbouwd hoe het bedrag van € 880,- tot stand is gekomen. De grondslag van de terugvordering is onduidelijk.
De gestorte bedragen hadden volgens vaste rechtspraak niet opgeteld mogen worden. De uitkering had met het oog op artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet beëindigd mogen worden, maar het college had eiseres een termijn moeten gunnen om nadere informatie te verstrekken en de aanvraag aan te vullen. Het college heeft eiseres niet gewaarschuwd dat de uitkering zou worden opgeschort of beëindigd.
Het wettelijk kader
5. In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te raken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
De beoordeling door de rechtbank
6. Het gaat hier om de afwijzing van een aanvraag om bijstand. De in dat verband te beoordelen periode begint op de datum van de melding, 19 juli 2019, en eindigt op de datum van het primaire besluit, 2 oktober 2020.
7. Volgens vaste rechtspraak vormt voor de beoordeling van het recht op bijstand de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De feitelijke woonsituatie is bepalend voor de bijstandsverlening. De aanvrager moet de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die leiden tot inwilliging van de aanvraag (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2011
,ECLI:NL:CRVB:2011:BR3093). Vervolgens is het aan het college om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:471).
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het college onvoldoende onderzoeksactiviteiten heeft verricht door slechts éénmaal een huisbezoek af te leggen terwijl eiseres thuis was, en zij heeft verwezen naar de uitspraak van 10 december 2013 van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2013:2739). De rechtbank overweegt dat die uitspraak betrekking heeft op een aanvrager die stelt geen vast woon- en slaapadres te hebben. Alleen al daarom heeft die uitspraak geen betekenis bij de beoordeling van eiseres haar beroep. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Eiseres neemt het standpunt in dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, en daar is in het verweerschrift op gereageerd: die verplichting zou wél zijn geschonden.
De rechtbank overweegt dat schending van de inlichtingenplicht niet ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond hoeft dan ook niet te worden besproken.
10. Volgens haar verklaringen komt eiseres slechts af en toe op het opgegeven adres, voor haar post en haar kleding, slaapt zij er slechts incidenteel (in september misschien vier of vijf nachten) en verblijft en slaapt zij voornamelijk ergens anders, vooral bij haar vriend.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat eiseres en de handhavingsmedewerkers elkaar verkeerd begrepen kunnen hebben in verband met eiseres haar gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Maar eiseres heeft door ondertekening van het gespreksverslag ook verklaard dat zij kennis heeft genomen van de door haar afgelegde verklaring, dat zij die goed heeft begrepen en dat de verklaring de inhoud van haar woorden goed weergeeft. Bovendien heeft zij op de zitting niet concreet verklaard op welke onderdelen haar verklaring verkeerd is begrepen en hoe die dan wel had moeten luiden.
De bevindingen bij het huisbezoek bevestigen het in de verklaringen van eiseres beschreven beeld. De kamer was niet gemeubileerd, afgezien van wat brieven is er geen administratie aangetroffen en de situatie in de keuken duidde er niet op dat eiseres daar de maaltijd gebruikte. Basisproducten ontbraken.
De door het college getrokken conclusie dat eiseres niet woonde op het opgegeven adres berust dan ook op een voldoende feitelijke grondslag.
11. De rechtbank begrijpt dat eiseres haar situatie in de te beoordelen periode liever anders had gezien: dat zij voldoende geld had gehad om haar kamer in te richten en er dan vaker te verblijven en te overnachten. De omstandigheid dat eiseres sinds december 2019 wél bijstand krijgt, als bewoner van die kamer, maakt te meer aannemelijk dat dat eiseres haar bedoeling is geweest. Maar zoals onder 8 is overwogen is de feitelijke woonsituatie van de aanvrager ten tijde van die aanvraag van belang, niet diens intenties.
12. De beroepsgronden die betrekking hebben op de terugvordering van het voorschot, namelijk de grondslag en de hoogte van het bedrag, zijn ter zitting kort besproken, waarna eiseres heeft verklaard dat deze beroepsgronden geen bespreking meer behoeven.
13. De beroepsgrond die betrekking heeft op de toepassing van artikel 4:5 van de Awb zal de rechtbank niet bespreken omdat die bepaling niet aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
14. Omdat het bestreden besluit evenmin betrekking heeft op gestorte bedragen zal de beroepsgrond, dat die bedragen niet opgeteld mogen worden, evenmin worden besproken.
Slotoverwegingen
15. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke grondslag, en dat het in stand dient te worden gelaten. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
16. Er is geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 1 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.