ECLI:NL:CRVB:2020:471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
18/656 PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende duidelijkheid over woonsituatie

Op 18 februari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. Appellante had zich op 8 november 2016 gemeld voor bijstand en op 16 november 2016 een aanvraag ingediend, waarbij zij aangaf tijdelijk een kamer te huren bij een vriendin. Echter, tijdens een gesprek op 21 november 2016 heeft appellante niet de gevraagde informatie over haar woonsituatie verstrekt, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. Het college handhaafde deze afwijzing in een later besluit, omdat het niet mogelijk was om vast te stellen of appellante daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende duidelijkheid had verschaft over haar woonsituatie, wat haar inlichtingenverplichting schond. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het college om nader onderzoek te doen naar de woonsituatie van appellante, aangezien zij zelf niet de benodigde informatie had verstrekt. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

18.656 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 18 februari 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2017, 17/2784 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
Zitting heeft: J.J.A. Kooijman
Griffier: F.H.R.M. Robbers
Namens appellante is mr. F.W. Verweij, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Muminović.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante stond sinds 27 september 2016 in de basisregistratie personen ingeschreven op adres X. Op 8 november 2016 heeft zij zich gemeld om bijstand aan te vragen. Op 16 november 2016 heeft zij de aanvraag ingediend. Appellante heeft verklaard op adres X (opgegeven adres) tijdelijk een kamer te huren bij een vriendin en heeft een schriftelijke huurovereenkomst aangeleverd. Naar aanleiding van de aanvraag hebben een handhaver en een klantmanager op 21 november 2016 een gesprek met appellante gevoerd. Het verslag van dit gesprek is neergelegd in een rapportage van 22 november 2016.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 22 november 2016 afgewezen en die afwijzing gehandhaafd bij besluit van 22 juni 2017 (bestreden besluit). Aan dat besluit ligt ten grondslag dat appellante tijdens het gesprek op 21 november 2016 in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft nagelaten de gevraagde informatie over haar woonsituatie te verschaffen. Het is voor het college hierdoor niet mogelijk om vast te stellen of appellante daadwerkelijk woont en leeft op het opgegeven adres.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De te beoordelen periode loopt van 8 november 2016 tot en met 22 november 2016.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
Appellante heeft aangevoerd dat zij wel voldoende informatie over haar woonsituatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Zij wijst er in dat verband op dat zij beschikte over een huissleutel en een huurovereenkomst en dat zij tijdens het gesprek op 21 november 2016 vragen over haar woonsituatie heeft beantwoord. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het verslag van het gesprek van 21 november 2016 blijkt dat appellante weliswaar heeft gezegd dat zij een sleutel heeft van de woning op het opgegeven adres, maar uit het verslag komt ook naar voren dat appellante niet helder kon beschrijven hoe de woning op het opgegeven adres was ingedeeld. Appellante heeft de vraag waar de badkamer van de woning zich bevond niet beantwoord. Ook gaf zij geen antwoord op de vraag of er op haar kamer nog meer spullen stonden dan een eenpersoonsbed. Toen aan appellante door middel van Google Street View een afbeelding van een rij woningen, inclusief de woning op het opgegeven adres, werd getoond en haar werd gevraagd welke voordeur zij gebruikte, wees zij de verkeerde voordeur aan. Anders dan appellante heeft betoogd, zijn de huizen in die rij niet identiek aan elkaar. Bovendien verschilde de inrichting van de voortuin van de woning die appellante had aangewezen wezenlijk van die van de woning op het opgegeven adres. Dat blijkt uit de door het college overgelegde print van Google Street View. Op grond van het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat appellante naar eigen zeggen al vanaf 27 september 2016 op het opgegeven adres woonachtig was, heeft appellante onvoldoende duidelijkheid verschaft over haar woonsituatie. Door geen duidelijkheid over haar woonsituatie te verschaffen, is appellante tekortgeschoten in de nakoming van de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet op haar rustende inlichtingenverplichting. Hierdoor is niet vast te stellen of appellante in de te beoordelen periode jegens het college recht had op bijstand.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat het college nader onderzoek had moeten doen naar haar woonsituatie. Appellante wijst erop dat zij tijdens het gesprek op 21 november 2016 heeft aangeboden een huisbezoek af te leggen aan de woning op het opgegeven adres. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Van belang is dat het hier gaat om een aanvraagsituatie en dat het daarom op de weg van appellante ligt de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Zoals eerder gezegd, heeft appellante tijdens het gesprek op 21 november 2016 onvoldoende duidelijkheid verschaft over haar woonsituatie. Gelet daarop bestond geen aanleiding om naar die woonsituatie nader onderzoek te doen.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) J.J.A. Kooijman.