ECLI:NL:CRVB:2013:2739

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
12-5479 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante had een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet de juiste en volledige informatie had verstrekt over haar verblijfsplaatsen. Tijdens het onderzoek door de gemeente bleek dat appellante niet op de door haar opgegeven adressen verbleef, wat leidde tot de conclusie dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde de Centrale Raad van Beroep deze conclusie. De Raad oordeelde dat het college niet tekortgeschoten was in zijn onderzoeksplicht en dat appellante niet voldoende had gedaan om haar verblijfssituatie te verduidelijken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenverplichting door appellante. De uitspraak benadrukt het belang van controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats voor de vaststelling van het recht op bijstand.

Uitspraak

12/5479 WWB
Datum uitspraak: 10 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 augustus 2012, 12/961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd zijn beleid en werkvoorschriften met betrekking tot dak- en thuislozen overgelegd.
Appellante heeft recentere werkvoorschriften overgelegd en een nadere toelichting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vreeswijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 21 juni 2011 bij de afdeling bijzondere doelgroepen (afdeling) van het college gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij die aanvraag heeft appellante verklaard geen vast woon- en slaapadres te hebben. Appellante heeft op 21 en 28 juni 2011 twee zogenoemde zevendagenformulieren met betrekking tot de weken 21 juni tot en met 27 juni 2011 en 28 juni tot en met 4 juli 2011 ingevuld. Zij heeft daarop aangegeven van 21 juni 2011 tot en met 23 juni 2011 en van
28 juni tot en met 30 juni 2011 bij haar dochter [naam dochter A.] (dochter A) in[naam gemeente] te verblijven en van 24 juni tot en met 27 juni 2011 en 1 juli tot en met 3 juli 2011 bij haar dochter [naam dochter M.] (dochter M) op het adres[adres 1] te[woonplaats]. Op 1 juli 2011 heeft appellante een formulier ‘opgave verblijflocatie(s) dak -en thuisloze overgelegd. Daarin heeft zij als locaties opgegeven het adres van dochter M en het adres van
[naam moeder], haar moeder, te weten [adres 2] te [woonplaats]. Verder heeft zij op dit formulier haar mobiel telefoonnummer vermeld.
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft een handhavingsspecialist van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, afdeling Controle, een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellante ingesteld. Daarbij heeft de handhavingsspecialist onder meer de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) geraadpleegd, huisbezoeken afgelegd op de onder 1.1 genoemde adressen in Amsterdam en telefonisch contact opgenomen met de bewoners van de onder 1.1 genoemde adressen. Ten slotte heeft de handhavingsspecialist op 21 juli 2011 geprobeerd appellante telefonisch te horen over de onderzoeksbevindingen. Dat is niet gelukt omdat het laatst door appellante opgegeven telefoonnummer niet bleek te bestaan en een eerder opgegeven nummer niet werd beantwoord. De handhavingsspecialist heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat appellante niet haar hoofdverblijf heeft in Amsterdam, maar in[naam gemeente].
1.3.
De bevindingen van dit onderzoek, weergegeven in het rapport bevindingen aanvraag Bijzondere Doelgroepen van 21 juli 2011, zijn voor het college aanleiding geweest bij besluit van 26 juli 2011 de aanvraag af te wijzen en dit besluit na bezwaar van appellante te handhaven bij besluit van 13 januari 2012 (bestreden besluit). Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat niet is gebleken dat appellante conform haar opgave heeft overnacht op de adressen waar zij zou overnachten. Daardoor heeft appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Ten gevolge daarvan kan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het college terecht vastgesteld dat appellante niet verbleef op de door haar bij het formulier ‘opgave verblijflocatie(s) dak- en thuisloze’ opgegeven adressen. Hiermee heeft zij haar inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellante bij de huisbezoeken op 14, 15 en 20 juli 2011 niet is aangetroffen op de door haar opgegeven adressen en dat appellante tevens niet telefonisch bereikbaar bleek te zijn.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd. De gronden van appellante komen er in de kern op neer dat gelet op de korte periode van onderzoek, het zeer geringe aantal bezoeken aan de door appellante opgegeven adressen en de mededelingen van haar zussen dat appellante wel was geweest en op welke dagen, het onderzoek volstrekt onvoldoende is voor de conclusie dat appellante niet verbleef op de door haar opgegeven adressen. Appellante verkeerde in een complexe persoonlijke situatie. Zij wilde niet in opvangtehuizen verblijven met haar kind, in de familie zijn ruzies en de moeder van appellante is zeer oud en ziek. Het college had over een langere periode onderzoek moeten doen en appellante vaker en op alle telefoonnummers moeten bellen. Het college had ook de familieleden moeten verzoeken appellante te vragen contact op te nemen met de afdeling.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellante in de hier te beoordelen periode, die loopt van 21 juni 2011 tot en met 26 juli 2011 de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door onjuiste opgave te doen van haar feitelijke verblijfplaats, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Voorop staat dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Ook van iemand die stelt adresloos te zijn in de zin van artikel 40, eerste lid, van de WWB, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaatsen, juist ook om vast te stellen dat hij ook werkelijk adresloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft. In dat geval heeft betrokkene immers jegens de aangewezen centrumgemeente geen recht op bijstand als dakloze. Appellante was dan ook gehouden spontaan juiste en volledige opgave te doen van de plaatsen waar zij verbleef. Zie de uitspraak van de Raad van 10 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2870.
4.3.
Het college is niet tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht. In de periode van 14 juli 2011 tot en met 20 juli 2011 heeft de handhavingsspecialist vier huisbezoeken afgelegd en de daar aanwezige bewoners gehoord en nog driemaal telefonisch met bewoners van opgegeven adressen gesproken. Uit die gegevens bleek dat appellante soms op twee adressen tegelijk zou zijn blijven slapen, terwijl voor andere dagen en nachten geen verblijfsplaats werd aangegeven en appellante overigens onbereikbaar bleek. Daarmee heeft het college zich voldoende ingespannen om de door appellante opgegeven feitelijke verblijfplaatsen te verifiëren. Gelet op de onder 4.3 genoemde verplichting van appellante was het college niet gehouden om de familieleden als zijn boodschappers in te schakelen om appellante te bewegen haar inlichtingenverplichting na te komen. Het lag op de weg van appellante om zich bereikbaar te houden voor het college.
4.4.
Uit het onderzoek volgt dat appellante niet een volledige en juiste opgave heeft gedaan van haar verblijfsplaatsen. Daarmee heeft zij de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Daarvan kan haar een verwijt worden gemaakt. Appellante verkeerde weliswaar onmiskenbaar in een moeilijke situatie, maar het was voor haar niet onmogelijk om op de een of andere manier het college op de hoogte te houden van haar feitelijke verblijfplaats en haar juiste telefonische bereikbaarheid. Dit heeft zij nagelaten, terwijl zij wist hoe belangrijk nakoming van de inlichtingenverplichting is. Medio 2010 had het college immers haar bijstand ingetrokken toen appellante verzuimd had te reageren op oproepen.
4.5.
Bij die stand van zaken was het college bevoegd de aanvraag af te wijzen op de grond dat door schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet was vast te stellen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak komt dus voor bevestiging in aanmerking.
5.
Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) P.J.M. Crombach

HD