Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen de heffing van promotiegeld door de gemeente Bergen op Zoom, die in rekening werd gebracht via een factuur van 6 februari 2018. De belanghebbende betwistte de heffing van dit promotiegeld, maar niet de leges marktgelden. Tijdens de zitting op 24 juni 2020 werd de gemachtigde van de belanghebbende, mr. M.C. van Meppelen Scheppink, gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht promotiegeld in rekening had gebracht. De belanghebbende voerde aan dat er geen rechtsgrondslag was voor de heffing van promotiegeld, omdat dit niet zou vallen onder de gemeentelijke taken. De rechtbank stelde echter vast dat de promotionele activiteiten, uitgevoerd door de marktadviescommissie, wel degelijk onder de gemeentelijke diensten vallen. De rechtbank verwees naar de Gemeentewet en de Marktgeldverordening van de gemeente Bergen op Zoom, die de basis vormen voor de heffing van marktgelden en promotiegeld.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de kosten en baten van de promotionele activiteiten en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de geraamde baten niet uitgingen boven de geraamde kosten. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.