ECLI:NL:HR:2003:AF4838
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de gemeente Enschede tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake marktgeld
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede. De zaak betreft een aanslag in het marktgeld die in 1998 was opgelegd aan een belanghebbende voor het gebruik van een standplaats op de wekelijkse markt in Z. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Enschede handhaafde de aanslag. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 27 september 2001 uitspraak deed en het beroep gegrond verklaarde, waardoor de aanslag werd vernietigd.
De gemeente Enschede heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft de conclusie van Advocaat-Generaal J.W. Ilsink in overweging genomen, die op 20 december 2002 had geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een verkeerde uitleg had gegeven aan artikel 3 van de Verordening marktgelden en standplaatsrechten 1998. Dit artikel biedt namelijk wel degelijk een grondslag voor het heffen van marktgelden ter zake van het gebruik van gemeentelijke bezittingen voor markthandel.
De Hoge Raad heeft het beroep van de gemeente Enschede gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak van het hoofd ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de uitleg van de Gemeentewet en de heffing van marktgelden.