ECLI:NL:RBZWB:2020:3083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_1977
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van Participatiewet na schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande ouder die sinds 27 maart 2010 een bijstandsuitkering ontvangt, en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand, die door Orionis is ingeleid op basis van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering. In het primaire besluit van 11 december 2018 werd de uitkering van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken en werd een bedrag van € 34.784,34 teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de bevindingen van het huisbezoek en het onderzoek niet relevant zijn en dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, die zij niet heeft gemeld bij Orionis, en dat zij daarmee de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat Orionis terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de terugvordering heeft ingesteld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij recht had op bijstand gedurende de beoordelingsperiode, en de rechtbank concludeert dat de intrekking en terugvordering rechtmatig zijn. Eiseres heeft ook geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het teruggevorderde bedrag. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waardoor de intrekking, terugvordering en brutering van de bijstandsuitkering in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1977 PW

uitspraak van 14 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat te Middelburg
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2018 (primaire besluit) heeft Orionis de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet ingetrokken en verstrekte bijstand van haar teruggevorderd.
In het besluit van 1 april 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gelijktijdig met het beroep met procedurenummer 19/1978 PW, besproken op de zitting van de rechtbank op 9 juni 2020 in Middelburg. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en T.B.H. Vu, tolk, en namens Orionis mr. N.M. Feijtel en de sociaal rechercheur M. de Kruijter.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt sinds 27 maart 2010 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Vanaf 1 juni 2018 worden haar inkomsten uit het dienstverband bij een nagelstudio op haar uitkering gekort.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van haar uitkering heeft de sociale recherche administratief onderzoek gedaan. Daarbij zijn diverse registraties en Facebook onderzocht. Ook is op 12 november 2018 een huisbezoek gebracht aan de woning van eiseres. Aansluitend is eiseres schriftelijk gevraagd om vóór 20 november 2018 de bankafschriften in te leveren over de periode van 1 november 2013 tot en met 1 november 2018 van alle betaal- en spaarrekeningen waarover zij gemachtigd is en de afschriften van de rekeningen van haar kind, alsmede de administratie van het exporteren en verhandelen van goederen van/naar Vietnam over de periode van 1 november 2013 tot en met 1 november 2018, en is zij uitgenodigd voor een gesprek op 22 november 2018. Op 14 november 2018 zijn twee getuigen gehoord en op 22 november 2018 is eiseres, met behulp van een tolk Vietnamees, gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn weergegeven in een rapport van 10 december 2018.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft Orionis in het primaire besluit de bijstandsuitkering met ingang van 1 maart 2016 ingetrokken en de aan eiseres verstrekte bijstand over de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 oktober 2018 teruggevorderd. Het bedrag van de terugvordering bedraagt € 34.784,34. De ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering over 2016 en 2017 wordt bruto teruggevorderd, en die over 2018 netto.
In het bestreden besluit heeft Orionis het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens Orionis heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden omdat zij niet heeft gemeld dat zij op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht ten behoeve van de export naar Vietnam van cosmetica, parfums, kleding en andere goederen. Daardoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat de bevindingen van het huisbezoek buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en evenmin een informed consent van eiseres.
Verder betwist eiseres dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De hulp aan haar zus is ten onrechte als handelsactiviteit aangemerkt en eiseres heeft er geen geld aan verdiend. Daarom hoefde eiseres haar activiteiten niet te melden aan Orionis.
Ook stelt eiseres dat Orionis niet aannemelijk heeft gemaakt dat over de gehele periode aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Weliswaar werden er op 1 maart 2016 voor het eerst berichten geplaatst op de Facebookpagina van eiseres, maar haar zus is pas in 2017 met de handel begonnen. Uit de door eiseres ingeleverde overzichten blijkt dat er in de geding zijnde periode veel maanden voorkomen waarop zij geen inkopen deed en evenmin goederen naar haar zus in Vietnam verzond. De berichten op Facebook werden voornamelijk door haar zus erop geplaatst.
Voor zover eiseres de inlichtingenplicht wel heeft geschonden, had Orionis gelet op de bonnen en overzichten die eiseres heeft ingeleverd het recht op bijstand kunnen vaststellen. Omdat eiseres geen winkel had, hoefde ze geen boekhouding bij te houden.
Er zijn dringende redenen om van terugvordering af te zien omdat eiseres door de terugvordering in een uitzichtloze situatie komt en zij het teruggevorderde bedrag niet kan terugbetalen.
Verder maakt eiseres bezwaar tegen de brutering van de terugvordering.
3.
Wettelijk kader
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In het tweede lid is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
In het vijfde lid is bepaald dat bij gebreke van tijdige betaling de vordering kan worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
In artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Een besluit om een bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen is een voor de betrokkene belastend besluit. Het college moet daarbij de benodigde kennis over de relevante feiten verzamelen. Dit betekent dat in beginsel Orionis aannemelijk moet maken dat in het geval van eiseres aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan.
4.2
Over de intrekking
4.2.1
De te beoordelen periode loopt van 1 maart 2016 (ingangsdatum van de intrekking) tot en met 11 december 2018 (datum van het primaire besluit) (hierna aangeduid als: de beoordelingsperiode).
4.2.2
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten (zie recent nog de uitspraak van de CRvB van
16 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1257). Voor de kwalificatie ‘op geld waardeerbare activiteiten’ is voldoende dat het gaat om werkzaamheden waar normaal gesproken inkomsten voor worden ontvangen of kunnen worden bedongen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1170).
De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek blijkt dat gedurende de beoordelingsperiode op de Facebookpagina van eiseres honderden berichten zijn geplaatst met foto’s van eiseres en teksten in het Vietnamees met daarbij foto’s van onder andere parfums, cosmetica artikelen, schoeisel, tassen, kleding en vitamines. Het eerste bericht dateert van 29 maart 2016.
Ook is er een filmpje op Facebook geplaatst waarin eiseres zichzelf en goederen filmt in een parfumerie in Goes. Uit de berichten die een tolk op verzoek van de sociaal rechercheurs heeft vertaald, kan worden opgemaakt dat deze goederen door eiseres in Nederland werden gekocht en vervolgens te koop werden aangeboden. Verder blijkt uit de bankafschriften dat op 9 maart 2016 € 3.000,- aan contant geld op de bankrekening van eiseres is gestort en dat zij die dag voor honderden euro’s inkopen heeft gedaan bij de Etos, Kruidvat en Ici Paris.
Bovendien hebben twee medewerkers van een parfumerie in Goes op 14 november 2018 tegenover de sociaal rechercheurs verklaard dat eiseres daar zeker al een jaar komt, in wisselende frequentie, dat de afnames die zij doet verschillend zijn, en dat zij soms korting krijgt omdat zij grote afnames doet of om haar als klant te behouden, dat zij haar aankopen cash betaalt, dat ze weten dat zij deze producten koopt voor familie en vrienden in haar thuisland, en dat zij soms vraagt of zij filmpjes in de winkel mag maken om alle producten te filmen voor haar familie en vrienden. Tevens heeft eiseres op 22 november 2018 tegenover de sociaal rechercheurs verklaard dat zij op Facebook reclame maakt voor haar zus in Vietnam die een online winkel heeft, dat zij de goederen waarmee zij adverteert zelf inkoopt van geld dat zij – al dan niet via anderen – contant van haar zus krijgt of soms op haar rekening gestort krijgt, dat het om € 2.000,- tot € 3.000,- per keer ongeveer eens per maand of per twee maanden gaat, en dat zij de gekochte goederen vervolgens naar haar zus stuurt. Zij verklaarde ook dat de spullen al een paar jaar op Facebook staan maar dat er toen niets is verkocht, en dat alles contant gaat en er daarom geen administratie wordt bijgehouden.
Gelet op de aard, omvang en het terugkerende karakter van de activiteiten van eiseres zoals hiervoor beschreven, heeft Orionis zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat deze werkzaamheden moeten worden aangemerkt als op geld waardeerbare activiteiten, die voor het recht op bijstand van belang zijn ongeacht de intentie waarmee eiseres ze heeft verricht. De rechtbank voegt hieraan toe dat eiseres tijdens de bezwaarprocedure heeft bevestigd dat zij in maart 2016 voor het eerst goederen heeft gekocht en dat zij ervoor heeft gezorgd dat die goederen haar zus bereikten, en dat zij dat ook in 2017 en 2018 heeft gedaan. Ook haar zus heeft verklaard dat zij eiseres geld stuurt om goederen voor haar te kopen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het voorgaande voldoende grondslag voor het standpunt van Orionis dat eiseres in de beoordelingsperiode op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Bij deze stand van zaken zijn de bevindingen van het huisbezoek dus niet nodig en kan een oordeel over de rechtmatigheid daarvan in dit geval achterwege blijven.
4.2.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de werkzaamheden niet heeft gemeld bij Orionis. Zij had dit echter wel moeten doen, omdat zoals in overweging 4.2.2 is overwogen het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn. Eiseres heeft de inlichtingenplicht dus geschonden.
4.2.4
Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond om de bijstandsuitkering in te trekken wanneer door die schending niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd. Betrokkene moet dan aannemelijk maken dat zij over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad, wanneer zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dat niet aannemelijk kunnen maken. Zij heeft immers verklaard dat zij van de activiteiten voor haar zus geen administratie of boekhouding heeft bijgehouden. De overzichten die zij in bezwaar en beroep heeft opgesteld worden bovendien niet met facturen onderbouwd. Ook heeft eiseres verklaard dat zij de aankopen contant betaalde van geld dat zij contant van haar zus had gekregen. Orionis was daardoor naar het oordeel van de rechtbank niet in staat om de inkomsten uit de op geld waardeerbare activiteiten van eiseres schattenderwijs vast te stellen. De rechtbank ziet om dezelfde redenen geen aanleiding om de intrekking te vernietigen voor zover het periodes betreft waarin er volgens eiseres alleen maar berichten op Facebook werden geplaatst en zij nog niets had ingekocht voor haar zus. In dit verband is ook het grote aantal berichten op Facebook van betekenis.
De rechtbank is daarom van oordeel dat Orionis zich met betrekking tot de beoordelings-periode terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Orionis was daarom op grond van artikel 54, derde lid, eerste zin, van de Participatiewet verplicht om de bijstands-uitkering van eiseres over die periode in te trekken.
4.3
Over de terugvordering
4.3.1
Hiermee is ook voldaan aan de voorwaarde van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet om de bijstandsuitkering terug te vorderen die over de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 oktober 2018 ten onrechte is verstrekt.
4.3.2
Eiseres heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de berekening van het teruggevorderde bedrag.
4.3.3
Eiseres heeft aangevoerd dat zij door de terugvordering in een uitzichtloze situatie terecht is gekomen en dat zij geen geld heeft om het teruggevorderde bedrag terug te betalen. De rechtbank vat dit op als een beroep op het bestaan van dringende redenen om van terugvordering af te zien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet.
4.3.4
Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is volgens vaste rechtspraak slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is.
De rechtbank is niet gebleken dat zich een dergelijk geval voordoet. Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader kan eiseres altijd de bescherming inroepen van de wettelijke regels over de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is dat deel van het inkomen waarop geen beslag kan worden gelegd en wat iemand altijd moet overhouden om van te kunnen leven, ook als er schulden moeten worden afbetaald. Met deze beslagvrije voet moet het college ook rekening houden bij de invordering van de te veel betaalde bijstand of bij het vaststellen van een betalingsregeling.
4.4
Over de brutering
Volgens opnieuw vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:787) moet worden afgezien van de uitoefening van de in artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering, als sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de betrokkene en haar niet kan worden verweten dat de schuld niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft.
Omdat in overweging 4.2.3 is geoordeeld dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, staat vast dat haar een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de vordering. De rechtbank ziet daarom niet in dat Orionis met betrekking tot de vordering over 2016 en 2017 niet in redelijkheid van de bevoegdheid tot brutering gebruik heeft kunnen maken. Dat er in het primaire besluit, dat in bezwaar is gehandhaafd, over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 netto is teruggevorderd, is logisch omdat ten tijde van dat besluit het lopende jaar 2018 nog niet was afgelopen, zodat de mogelijkheid van verrekening van de belasting en premies nog niet was uitgesloten.
Ook deze beroepsgrond kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5.
Conclusie en proceskosten
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Eiseres krijgt geen gelijk. Dit betekent dat de intrekking, terugvordering en brutering van de bijstandsuitkering in stand blijven. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 14 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.