ECLI:NL:CRVB:2019:1170
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijstandsaanvragen op basis van niet-gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden ten behoeve van dochter
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 2 april 2019 over de afwijzing van meerdere aanvragen om bijstand door appellant, die niet had gemeld dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte ten behoeve van zijn dochter. Appellant had in totaal vier aanvragen ingediend, waarvan de eerste op 30 december 2015. De aanvragen werden afgewezen omdat appellant onvolledige inlichtingen had verstrekt. De Raad oordeelde dat appellant tijdens een gesprek op 15 maart 2016 had verklaard dat hij op marktdagen aanwezig was in de marktkraam van zijn dochter en daar hand- en spandiensten verrichtte. Deze werkzaamheden werden als op geld waardeerbaar beschouwd, wat van belang was voor het recht op bijstand. De Raad bevestigde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze werkzaamheden niet te melden. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de afwijzingen ongegrond verklaard, en de Raad volgde deze lijn. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigden, en dat de verzoeken om schadevergoeding en proceskosten niet konden worden toegewezen.