ECLI:NL:CRVB:2020:1257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van IOAW en bijstand wegens niet-gemelde werkzaamheden in snackbar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant ontving sinds 26 augustus 2016 een uitkering op grond van de IOAW en aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant fulltime werkte in een snackbar, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van zowel de IOAW-uitkering als de bijstand, omdat appellant geen melding had gemaakt van zijn werkzaamheden en geen administratie had bijgehouden. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van appellant als op geld waardeerbaar moesten worden aangemerkt, waardoor hij niet als werkloze werknemer kon worden beschouwd. De Raad bevestigde de beslissing van het college om de uitkeringen in te trekken, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.