ECLI:NL:HR:2003:AF0201
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Wijziging omgangsregeling tussen vader en kinderen na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van een omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, geboren uit een inmiddels ontbonden huwelijk. De vader had in eerste instantie een omgangsregeling die was vastgesteld door de Rechtbank, maar de Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant verzocht om deze regeling te wijzigen. De Rechtbank te Breda had op 17 januari 2000 bepaald dat het gezag over de kinderen aan de moeder toekwam en dat de vader recht had op omgang met zijn kinderen. Deze regeling werd later door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bekrachtigd, maar de Stichting verzocht om een wijziging naar een begeleide omgangsregeling van twee uur per vier weken. De Rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, maar de vader ging in hoger beroep. Het Gerechtshof bekrachtigde de eerdere beslissingen, maar de vader stelde cassatie in. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof geen kennis had genomen van bepaalde bewijsstukken die door de vader waren ingediend, en dat dit in strijd was met de goede procesorde. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter gehouden is om voldoende maatregelen te nemen om kennis te nemen van ingediend bewijs, en dat het belang van de kennisneming van dat bewijs moet worden opgehelderd. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de vader, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand bleven.