ECLI:NL:RBZWB:2020:1589

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2574
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over dagloon en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van het WIA-dagloon. Eiser, die zich op 18 januari 2017 ziekmeldde, was eerder werkzaam als docent en had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het UWV had het dagloon van eiser vastgesteld op € 167,27, maar na een herbeoordeling was dit bedrag gecorrigeerd naar € 140,86. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluiten correct heeft gehandeld en dat de referteperiode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 moet worden gehanteerd. Eiser betoogde dat er rekening gehouden moest worden met zijn bijzondere situatie, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV zich aan de wetssystematiek moest houden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Eiser kreeg wel zijn griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2574 ZW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser
gemachtigde: mr. A. Boesjes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 1 april 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV het dagloon van eiser gecorrigeerd.
In het besluit van 23 april 2019 (bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 november 2019 heeft het UWV bestreden besluit I ingetrokken. In het besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij brief van 16 december 2019 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank van 20 februari 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.
Overwegingen

1.Feiten

Eiser heeft zich op 18 januari 2017 ziekgemeld. Hij was toen docent bij [naam school] ( [naam school] ). Dit dienstverband eindigde per 1 juni 2016. Op 19 juni 2017 heeft eiser zich ook ziekgemeld. Hij was tot 1 juli 2017 in dienst bij Randstad Detachering Publiek B.V. (Randstad). Het UWV heeft eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend per 3 juli 2017. Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op € 167,27. De bruto-uitkering die eiser ontvangt is 70% van dit dagloon. In deze uitkering is ook vakantietoeslag opgenomen.
Eiser heeft op 4 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Omdat eiser zich zowel vanuit zijn functie bij Randstad als bij [naam school] arbeidsongeschikt heeft gemeld en voor beiden een ZW-uitkering ontvangt, vormt de combinatie van deze functies de maatgevende arbeid voor de WIA-beoordeling. Bij besluit van 19 december 2018 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 16 januari 2019. Het UWV heeft het dagloon van eiser vastgesteld op € 137,07 en het WIA-maandloon op € 2.981,27. De hoogte van deze uitkering is vervolgens vastgesteld op € 0,00 bruto per maand, omdat de ZW-uitkering van eiser in mindering is gebracht op de WIA-uitkering.
Op 20 maart 2019 en op 27 maart 2019 heeft eiser telefonisch contact gehad met het UWV en is aan hem uitgelegd hoe het ZW- en het WIA-dagloon is berekend. Het UWV heeft aan eiser uitgelegd dat het ZW-dagloon veel hoger is uitgevallen, waardoor de WIA-uitkering niet tot uitbetaling komt. Eiser heeft aangegeven dat hij het er niet mee eens is dat de periode van 6 maanden dat hij geen loon heeft gehad bij [naam school] , wel is meegenomen in de berekening.
Naar aanleiding van deze telefonische contacten, heeft het UWV de gegeven uitleg en de correctie van het WIA-dagloon van € 130,40 naar € 134,00 (en met indexering € 140,86) aan eiser medegedeeld in het primaire besluit.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Het UWV heeft in bestreden besluit I het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het primaire besluit geen besluit zou zijn. Volgens het UWV is het primaire besluit slechts een informatieve brief waarin nadere uitleg wordt gegeven en dus geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2.Nieuw besluit

Met het besluit van 19 november 2019 heeft het UWV bestreden besluit I ingetrokken en heeft het UWV verzocht om met toepassing van artikel 6:19 van de Awb een nieuwe inhoudelijke beslissing in de lopende procedure te betrekken. Met bestreden besluit II heeft het UWV die nieuwe inhoudelijke beslissing genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarmee heeft het UWV een besluit genomen als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat het UWV met bestreden besluit II, blijkens de tekst ervan, het bestreden besluit I heeft vervangen en opnieuw op het bezwaar van eiser heeft beslist. Op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit II. Het UWV is met bestreden besluit II niet aan de bezwaren van eiser tegemoet gekomen. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beslissing van bestreden besluit I aangezien dit besluit is achterhaald door bestreden besluit II. Om die reden is het beroep van eiser, voor zover het gericht is tegen bestreden besluit I, wegens gebrek aan procesbelang, niet-ontvankelijk.
De rechtbank dient bestreden besluit II te beoordelen naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold en het beleid dat van kracht was ten tijde van het nemen van dat besluit. Ter beoordeling staat immers het nieuwe besluit.

3.Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

4.Omvang geschil

Tussen partijen is het door UWV vastgestelde WIA-dagloon van eiser van € 140,86 in geschil. Dat als referteperiode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 wordt gehanteerd, is ook in geschil. Volgens eiser dienen er twee verschillende referteperiodes te worden gehanteerd. Niet in geschil is dat de eerste ziektedag van eiser 18 januari 2017 is.

5.Beoordeling

5.1.
Polisadministratie
Volgens eiser klopt het totaalbedrag van het sociale verzekeringsloon (SV-loon) van Randstad dat het UWV aanhoudt niet. Op basis van zijn loonstroken, inclusief een eindejaarsuitkering en een vakantietoeslag van 8%, komt eiser uit op een totaalbedrag aan SV-loon van € 28.011,96. Het UWV komt uit op een bedrag van € 26.636,68. Desgevraagd heeft eiser ter zitting erkend dat het UWV in principe uit mag gaan van de gegevens uit de polisadministratie.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat er is uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie en het dagloonrapport van 1 april 2019. Het UWV is dan ook van de juiste loongegevens uitgegaan.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de gegevens in de polisadministratie onjuist of onvolledig zijn. Ook is er geen gegrond vermoeden dat die gegevens onjuist zijn. Het dossier bevat hier ook geen aanwijzingen voor. Het UWV mocht dan ook uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie.
5.2.
Referteperiode(s) & dagloonvaststelling
Eiser betoogt verder dat hij niet in de gehele referteperiode gewerkt heeft in de twee dienstverbanden die hij had. Deze inkomsten moeten daarom afzonderlijk worden berekend. In de tweede helft van 2016 heeft eiser geen inkomsten gehad bij [naam school] . Hij was toen feitelijk al ziek, maar heeft zich toen nog niet ziek willen melden. Hierdoor heeft hij alleen inkomen gehad in de eerste helft van het refertejaar. Het dienstverband is geëindigd op 1 juni 2016. Hij heeft toen nog enige werkzaamheden verricht en het leek toen beter te gaan met zijn gezondheid. In het nieuwe dienstverband per 1 januari 2017 bleek toch dat hij zijn werkzaamheden niet vol kon houden. Volgens eiser dient op grond van artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) het loon over de maanden januari tot en met juni 2016 ook te worden toegerekend aan de maanden juli tot en met december 2016, toen in verband met arbeidsongeschiktheid geen loon werd betaald. Met betrekking tot het loon bij Randstad geldt dat eiser daar pas op 22 februari 2016 in dienst is gekomen. Daarom is artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit van toepassing voor de berekening van het dagloon over het refertejaar. Hij was in januari 2016 nog niet in dienst gekomen bij Randstad zodat het loon verdiend bij deze werkgever in het refertejaar niet moet worden gedeeld door 261 dagen, maar door het aantal dagen waarin het dienstverband heeft bestaan en hij daadwerkelijk heeft gewerkt: 225. Subsidiair betoogt hij dat het inkomen vanaf 22 februari 2016 moet worden berekend in plaats van vanaf 1 juni 2016.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat de regeling van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit geldt voor werknemers die vanaf de aanvang van de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerste aangiftetijdvak van die periode geen loon hebben genoten als bedoeld in artikel 14 en 15 van het Dagloonbesluit. Daar is geen sprake van omdat eiser zowel in januari als in februari 2016 loon heeft genoten vanuit zijn dienstverband bij [naam school] . Volgens het UWV maakt het niet uit, uit welke hoofde eiser in deze periode loon heeft ontvangen en verwijst daarbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 juni 2016. [1] Artikel 17 van het Dagloonbesluit is volgens het UWV ook niet van toepassing, omdat niet is gebleken dat er sprake is van geen of minder loon ten gevolge van verlof, werkstaking of het niet verrichten van de bedongen arbeid ten gevolge van ziekte. Daarnaast geldt dat als eiser geen arbeidsovereenkomst (meer) heeft en hierdoor geen loon heeft ontvangen, artikel 17 van het Dagloonbesluit niet meer van toepassing kan zijn. Bij afwezigheid van een arbeidsovereenkomst, kan er volgens het UWV geen sprake zijn van het niet verrichten van de bedongen arbeid omdat er geen bedongen arbeid meer is. Het UWV verwijst hierbij naar een uitspraak van de CRvB van 18 november 2011. [2]
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat als referteperiode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 moet worden gehanteerd, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Ter zitting heeft eiser ook erkend dat deze hoofdregel van toepassing is, maar dat hij vindt dat deze regel geen recht doet aan zijn situatie. Daarnaast is de rechtbank met het UWV van oordeel dat bij de dagloonvaststelling het totaal van het refertejaar voor eiser in aanmerking te nemen loon moet worden gedeeld door 261, conform de hoofdregel die blijkt uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 16 van het Dagloonbesluit. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om situaties waarin een afwijking van de hoofdregels voor de berekening van het dagloon mogelijk is, expliciet te benoemen en in aantal te beperken. Gelet op de duidelijke en ondubbelzinnige tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen en de in de geschiedenis van de totstandkoming gegeven toelichting, leidt het bepaalde in artikel 17 en 18 van het Dagloonbesluit in de situatie van eiser niet tot een andere conclusie.
5.3.
Niet-opgenomen vakantiedagen
Eiser betoogt dat het UWV bij het berekenen van zijn SV-loon van Randstad geen rekening heeft gehouden met de in 2017 uitgekeerde gelden voor niet-genoten vakantiedagen in 2016. Dat gaat om een bedrag van € 2.506,00.
Volgens het UWV is er terecht geen rekening gehouden met de niet-opgenomen vakantiedagen van 2016 die in 2017 zijn uitbetaald, omdat dit geen inbaar loon is en de uitbetaling buiten de referteperiode valt.
De rechtbank overweegt dat bij de berekening van het dagloon, gelet op de Wet WIA en het Dagloonbesluit, het loon wordt betrokken dat de werknemer volgens opgave van de werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de referteperiode. Ook het loon waarvan de werknemer aantoont dat het in de referteperiode vorderbaar maar niet inbaar was, wordt meegenomen. Met andere woorden wordt er ook rekening gehouden met een opeisbare vordering die de werknemer in de referteperiode op zijn werkgever had, maar waarvan hij toen geen betaling kon verkrijgen. Het is niet gebleken dat eiser in de referteperiode al recht had op uitbetaling van de door Randstad gereserveerde vakantie-uren. Over de referteperiode was het gereserveerde vakantiegeld bij Randstad dus (nog) niet vorderbaar. Het UWV heeft dit dus terecht niet meegenomen bij de vaststelling van het dagloon.
5.4.
In strijd met redelijkheid en billijkheid
Eiser stelt verder dat de handelswijze die wordt toegepast door het UWV, zeer onredelijk voor hem uitpakt. Hij is nooit op de hoogte gesteld van het feit dat er zulke grote verschillen zijn tussen zijn ZW- en WIA-uitkering. Op grond van de redelijkheid en billijkheid is er alle reden om met zijn bijzondere positie rekening te houden en een hoger dagloon vast te stellen.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen mogelijkheid is om ten aanzien van eiser een ander dagloon vast te stellen. Het UWV moet de keuzes van de wetgever respecteren en stelt dat het aan de wetgever is om eventuele ongewenste effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. Hierbij verwijst het UWV naar een uitspraak van de CRvB van 6 april 2016. [3]
De rechtbank overweegt dat het UWV zich aan de wetssystematiek moet houden en dat het niet mogelijk is om af te wijken in het kader van de redelijkheid en billijkheid. Ook de CRvB heeft in een recente uitspraak [4] geoordeeld dat de regeling van de referteperiode in artikel 13 van het Dagloonbesluit het resultaat is van een politiek-bestuurlijke afweging, waardoor een terughoudende rechterlijke toetsing is aangewezen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5.5.
De conclusie is dat het UWV het WIA-dagloon op juiste wijze heeft vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond.

6.Proceskosten en griffierecht

In de omstandigheid dat bestreden besluit I hangende het beroep is ingetrokken, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 1 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage: wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, bepaalt dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit)
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder v, van het Dagloonbesluit, bepaalt dat onder ziek/ziekte wordt verstaan: ongeschikt(heid) tot het verrichten van zijn of haar arbeid als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de ZW.
Artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit, bepaalt dat onder referteperiode in dit hoofdstuk wordt verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 14 van het Dagloonbesluit bepaalt dat onder loon in dit hoofdstuk wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen:
de toeslagen en aanvullingen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van die wet;
een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend;
een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof; en
een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW.
Artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit, bepaalt dat voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit, bepaalt dat onder loon als bedoeld in artikel 14 mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.
Artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit, bepaalt dat indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking wordt genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
Artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit, bepaalt dat het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvraag van de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerste volledige aangiftetijdvak van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten, vastgesteld wordt door bij de toepassing van artikel 16, eerste lid, << 261 >> te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
Ziektewet (ZW)
Artikel 19, eerste lid, van de ZW, bepaalt dat de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht heeft op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA, bepaalt dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI)
In artikel 33a van de Wet SUWI is bepaald dat, voor zover relevant, de gegevens, die door het UWV worden verwerkt, door het UWV niet worden verkregen van de uitkeringsgerechtigde, voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het UWV wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.