ECLI:NL:RBZWB:2020:1371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van een AOW-pensioen. Eiser had op 28 februari 2019 AOW-pensioen aangevraagd, omdat hij op 24 juli 2019 de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. De SVB kende hem een pensioen toe naar de norm voor een gehuwde, omdat hij en zijn echtgenote niet als duurzaam van elkaar gescheiden levend werden beschouwd. Eiser, die sinds 1976 alleen woont, is gehuwd met zijn echtgenote met wie hij een LAT-relatie heeft. Ze hebben samen kinderen, maar hebben nooit samen in één woning gewoond. Eiser heeft tegen het besluit van de SVB beroep ingesteld, omdat hij meent dat hij en zijn echtgenote wel degelijk duurzaam gescheiden leven.

Tijdens de zitting op 14 februari 2020 heeft eiser verklaard dat hij zijn echtgenote en kinderen regelmatig ziet en dat hij bijdraagt aan hun levensonderhoud. De rechtbank overweegt dat, volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), van duurzaam gescheiden leven pas sprake is als beide echtgenoten hun leven leiden alsof ze niet meer gehuwd zijn, en deze situatie door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. De rechtbank concludeert dat de SVB op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leven, en dat eiser recht heeft op AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5217 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (SVB), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 april 2019 (primair besluit) heeft de SVB aan eiser per 24 juli 2019 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm voor een gehuwde.
In het besluit van 5 september 2019 (bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daaraan heeft de SVB ten grondslag gelegd dat eiser en zijn echtgenote niet als duurzaam van elkaar gescheiden levend worden gezien.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 februari 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, vergezeld van zijn echtgenote, en namens de SVB mr. A. Marijnissen.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 28 februari 2019 AOW-pensioen aangevraagd, omdat hij op 24 juli 2019 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Hij woont sinds 1976 alleen. Eiser is gehuwd met [naam echtgenote] en zij hebben samen kinderen. Zij hebben een LAT-relatie en hebben nooit met elkaar in één woning gewoond. De kinderen wonen bij zijn echtgenote. Op verzoek van de SVB hebben eiser en zijn echtgenote informatie gegeven over hun woonsituatie. Op basis van deze informatie heeft de SVB aan eiser een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde.
2. In geschil is of de SVB eiser en zijn echtgenote terecht niet als duurzaam van elkaar gescheiden levend hebben aangemerkt.
3.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten pas sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4164).
5. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is.
De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet van belang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277).
6. Van een uitzonderingssituatie als hiervoor in onderdeel 4. bedoeld is in dit geval geen sprake. In de stukken en ter zitting is het volgende naar voren gekomen. Eiser heeft verklaard dat hij een LAT-relatie heeft met zijn echtgenote, dat zij samen kinderen hebben en dat hij bij haar thuis komt om zijn kinderen te zien en voor zakelijk overleg. Ook draagt eiser bij aan het levensonderhoud van zijn echtgenote en hebben zij een sleutel van elkaars woning. Ter zitting heeft eiser aanvullend verklaard dat hij zijn echtgenote en kinderen 3 à 4 keer per week ziet en dat zij soms bellen of e-mailen. Als eiser op vakantie is, heeft hij elke ochtend via skype contact met zijn echtgenote. Hij betaalt aan zijn echtgenote een maandelijkse onderhoudsbijdrage van € 1.200,- en draagt daarnaast bij voor de kinderen.
7. Uit de onder 6 genoemde feiten en omstandigheden blijkt niet ondubbelzinnig dat eiser en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Er kan in juridische zin niet worden gezegd dat eiser en zijn echtgenote een eigen leven leiden als waren zij niet gehuwd.
8. Eiser heeft nog een beroep gedaan op een uitspraak van de CRvB op 1 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB: 2018:612). De rechtbank is van oordeel dat in die zaak sprake was van een wezenlijk andere situatie, zodat het beroep op die uitspraak niet slaagt. De zaak van eiser is naar het oordeel van de rechtbank (meer) vergelijkbaar met de zaak die door de CRvB op 25 oktober 2018 is beslist (ECLI:NL:CRVB:2018:3426).
9. Uit het voorgaande volgt dat de SVB op goede gronden heeft geoordeeld dat in het geval van eiser en zijn echtgenote geen sprake is van duurzaam gescheiden leven en dat eiser recht heeft op een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde.
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskosten-veroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 maart 2020 en is openbaar gemaakt door middel van (geanonimiseerde) publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.