In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van een AOW-pensioen. Eiser had op 28 februari 2019 AOW-pensioen aangevraagd, omdat hij op 24 juli 2019 de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. De SVB kende hem een pensioen toe naar de norm voor een gehuwde, omdat hij en zijn echtgenote niet als duurzaam van elkaar gescheiden levend werden beschouwd. Eiser, die sinds 1976 alleen woont, is gehuwd met zijn echtgenote met wie hij een LAT-relatie heeft. Ze hebben samen kinderen, maar hebben nooit samen in één woning gewoond. Eiser heeft tegen het besluit van de SVB beroep ingesteld, omdat hij meent dat hij en zijn echtgenote wel degelijk duurzaam gescheiden leven.
Tijdens de zitting op 14 februari 2020 heeft eiser verklaard dat hij zijn echtgenote en kinderen regelmatig ziet en dat hij bijdraagt aan hun levensonderhoud. De rechtbank overweegt dat, volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), van duurzaam gescheiden leven pas sprake is als beide echtgenoten hun leven leiden alsof ze niet meer gehuwd zijn, en deze situatie door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. De rechtbank concludeert dat de SVB op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leven, en dat eiser recht heeft op AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.