5.2.1Uit de beschikbare gegevens blijkt dat het college het vaststellen van de concrete omvang in tijd van de maatwerkvoorziening ‘hulp bij het huishouden +’ heeft overgelaten aan de zorgaanbieder. Noch uit het bestreden besluit noch uit het ondersteuningsplan blijkt op hoeveel uren ondersteuning per week eiser recht heeft. Evenmin heeft de zorgaanbieder eiser hierover concreet geïnformeerd.
5.2.3Uit het voorgaande volgt dat in het bestreden besluit de aanspraken van eiser onvoldoende zijn geconcretiseerd, zodat dit besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het primaire besluit 2 zal worden herroepen. Omdat het college in het primaire besluit 2 het primaire besluit 1 heeft ingetrokken met instandlating van de rechtsgevolgen ervan, zal laatstgenoemd besluit ook worden herroepen. Hieruit volgt dat de andere beroepsgronden niet hoeven te worden besproken.
5.2.4In het kader van finale geschilbeslechting heeft de rechtbank onderzocht of zij over voldoende informatie beschikt om de zaak zelf af te doen en geconstateerd dat dit zo is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
De CRvB zoekt in zaken over huishoudelijke ondersteuning bij het zelf voorzien in de zaak aansluiting bij de laatste niet meer in geschil zijnde indicatie, dan wel de normen van het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633). De rechtbank is uit eigen wetenschap bekend dat de CRvB met dat protocol het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van het CIZ van april 2005 (CIZ Protocol) bedoelt. In dat protocol worden niet alleen de activiteiten van de huishoudelijke taken vermeld, de frequentie waarmee die activiteiten moeten worden verricht en de normtijden, maar wordt ook rekening gehouden met relevante factoren voor meer of minder hulp, zoals kenmerken van de woning, gezinsgrootte en specifieke gezondheidskenmerken van de betrokkene. Dit alles resulteert in de toekenning van een indicatie in tijd.
De rechtbank zal daarom, in navolging van de CRvB, bij het bepalen van de indicatie aansluiting zoeken bij de laatste niet meer in geschil zijnde indicatie dan wel de normen van het CIZ Protocol.
5.2.5De laatste niet in geschil zijnde gestelde indicatie van eiser hield 3 uur per week huishoudelijke ondersteuning in.
Eiser heeft gesteld dat zijn gezondheid sindsdien is verslechterd. Het lichte en zware werk, het verzorgen van de was en het boodschappen doen moeten volledig worden overgenomen. Er moet extra tijd geïndiceerd worden voor de was, en misschien ook in verband met extra vervuiling. Volgens eiser komt hij gelet op het CIZ Protocol dan uit op 5 uur en 30 minuten huishoudelijke hulp per week als de boodschappen worden gedaan bij winkels in de buurt of 6 uur per week als ze verder weg worden gedaan.
De rechtbank stelt vast dat namens eiser ter zitting is verklaard dat de woning geen 3 maar 2 slaapkamers heeft. Overigens maakt het volgens het CIZ Protocol geen verschil hoeveel slaapkamers de woning van een alleenstaande heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat het lichte en zware werk, het verzorgen van de was en het doen van de boodschappen volledig moeten worden overgenomen. Het college heeft ter zitting niet weersproken dat ook het lichte huishoudelijke werk volledig moet worden overgenomen. Het college heeft tijdens de zitting toegelicht welke maatregelen zijn getroffen om de extra was en de extra vervuiling te beperken. De rechtbank wijst met betrekking tot de extra was er ook op dat de WegWijs Wmo-professional op 6 september 2018 aan de medewerker bezwaar en beroep heeft bericht: “
We hebben incontinentie besproken. Dhr gebruikt materiaal zowel ’s nachts als overdag en in zijn bed ligt een matje. Er is niet gevraagd om zijn bed 2 x in de week te verschonen (…) en wij hebben dat ook niet aangeboden. Dus dit blijft gewoon zo staan. (…) Dhr transpireert, maar 1 x per week is voldoende. Hij heeft ZELF NIET aangegeven dat dit vaker moet gebeuren (…)”. De rechtbank vindt het daarom aannemelijk dat eiser met in totaal 30 minuten extra per week voldoende is gecompenseerd voor de extra was en de extra vervuiling. De rechtbank vindt het ook voldoende aannemelijk dat eiser met 60 minuten per week, als hij dat wenst, boodschappen bij de Lidl kan laten doen. Extra tijd hiervoor is daarom niet nodig.
Dit betekent voor eiser dat de rechtbank een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning zal toekennen van 5 uur per week (60 minuten voor licht huishoudelijk werk, 90 minuten voor zwaar huishoudelijk werk, 60 minuten voor de boodschappen, 60 minuten voor de wasverzorging en in totaal 30 minuten extra in verband met de extra was en extra vervuiling).
De rechtbank sluit voor de duur van de indicatie aan bij de duur zoals het college die in het primaire besluit 2 heeft bepaald; dit onderdeel van het primaire besluit is in het bestreden besluit immers gehandhaafd. Dit betekent dat de indicatie wordt toegekend tot en met 31 december 2023. Het staat het college uiteraard vrij om in voorkomende gevallen, bijvoorbeeld na aanpassing van het gemeentelijke beleid, in de toekomst nieuwe besluiten te nemen.
6.
Griffierecht en proceskosten
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiser worden vergoed.
De rechtbank zal het college ook veroordelen in de proceskosten die eiser gemaakt heeft.
Anders dan het college heeft gesteld, is geen sprake van samenhangende zaken - als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) - met de ingestelde beroepen in de zaken met procedurenummers 18/6994 WMO15, 18/6997 WMO15 en 18/7065 WMO15. In de betreffende zaken is zowel in de bezwaarfase als in de fase van beroep bij de rechtbank gebleken dat de werkzaamheden in elk van de zaken niet nagenoeg identiek konden zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de individuele hoorzittingen en uit de zitting bij de rechtbank.
Eiser heeft in het beroepschrift gevraagd om vergoeding van de proceskosten die hij in bezwaar gemaakt heeft. Deze zijn echter al met het bestreden besluit vergoed, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank stelt op grond van het Bpb de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, en wegingsfactor 1).