ECLI:NL:RBZWB:2019:824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
BRE 18_6997
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden in strijd met rechtszekerheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2019, betreft het een beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal over zijn aanspraak op hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser had eerder hulp bij het huishouden gekregen, maar het college had de toekenning gewijzigd en geen concreet aantal uren hulp meer toegekend, wat eiser in strijd achtte met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de aanspraken van eiser onvoldoende zijn geconcretiseerd, waardoor het besluit van het college in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank herroept het primaire besluit en kent eiser een indicatie van 6 uur en 30 minuten per week huishoudelijke ondersteuning toe, inclusief extra tijd voor zijn longaandoening. De rechtbank bepaalt dat de ondersteuning tot en met 31 december 2023 wordt toegekend en dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/6997 WMO15

uitspraak van 26 februari 2019 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. K. Wevers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2018 (bestreden besluit) van het college over zijn aanspraak op hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 januari 2019, gelijktijdig met het onderzoek in de zaken met de procedurenummers 18/6994 WMO15, 18/7055 WMO15 en 18/7065 WMO15.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam woordvoerder eiser] .
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. van Tilborg, mr. S.G. ten Hertog, mr. Y. Bons, [naam woordvoerder verweerder] , mr. A.L.G. Arnold en [naam woordvoerder verweerder] .
De rechtbank doet in iedere zaak afzonderlijk uitspraak.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser heeft lichamelijke beperkingen die hem belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. In verband daarmee heeft het college in het verleden aan eiser hulp bij het huishouden toegekend voor lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden en de wasverzorging. De hulp bij het huishouden werd in natura verstrekt.
Vanaf 31 oktober 2016 kreeg eiser 4 uur ondersteuning per week. Eiser is alleenstaand en bewoont een 3-kamer-eengezinswoning.
Het gemeentelijke beleid inzake hulp bij het huishouden is met ingang van 1 juli 2017 gewijzigd. Het is anders georganiseerd en heet sindsdien ‘hulp bij het huishouden +’.
Op 17 mei 2017 heeft een medewerker van team WegWijs met eiser gesproken. Hiervan is een gespreksverslag gemaakt. Op 30 mei 2017 is opnieuw met eiser gesproken. Later is een medewerker van de zorgaanbieder bij het gesprek aangeschoven in verband met het opstellen van een ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan is vastgesteld op 19 juli 2017. Eiser heeft dit ondersteuningsplan ondertekend.
Eiser heeft op 20 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen de nieuwe werkwijze van het college inzake huishoudelijke ondersteuning. Het college heeft deze brief later aangemerkt als bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 3 augustus 2017.
In dit primaire besluit heeft het college aan eiser over de periode 1 juli 2017 tot en met 31 december 2023 de maatwerkvoorziening ‘hulp bij het huishouden +’ toegekend in de vorm van zorg in natura. Daarbij is vermeld dat het ondertekende ondersteuningsplan een onderdeel van dit besluit vormt.
Op 29 maart 2018 is het ondersteuningsplan aangepast, maar eiser heeft dat niet ondertekend. Het ondersteuningsplan is later nog een keer aangepast. Eisers gemachtigde heeft dat namens eiser ondertekend.
Eisers algemene bezwaren zijn op 23 april 2018 besproken tijdens de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften (hierna: commissie). Zijn individuele bezwaren zijn tijdens de hoorzitting van 22 mei 2018 besproken.
De commissie heeft op 10 september 2018 advies uitgebracht.
In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser, in navolging van het advies van de commissie, ontvankelijk verklaard. De algemene bezwaren worden, in afwijking van het advies van de commissie, ongegrond verklaard. De individuele bezwaren worden, in overeenstemming met het advies van de commissie, eveneens ongegrond verklaard. Het ondersteuningsplan wordt aangevuld met de opmerking
‘Tijdens een ziekenhuisopname dient er twee maal schoongemaakt te worden, waarvan een keer een dag voor terugkomst van de ziekenhuisopname.’Het primaire besluit wordt in stand gelaten.
2.
Standpunt van het college
Volgens het college wordt met het toekennen van de maatwerkvoorziening ‘hulp bij het huishouden +’ een passende bijdrage geleverd om de beperkingen in de zelfredzaamheid te compenseren. De maatwerkvoorziening wordt toegekend in de vorm van een individuele beschikking waarvan een individueel ondersteuningsplan een integraal onderdeel vormt. Het is voldoende duidelijk op welke hulp eiser aanspraak heeft. In het beleid is immers bepaald wat onder ‘een schoon en leefbaar huis’ wordt verstaan doordat daarin de huishoudelijke activiteiten en de frequenties waarmee ze moeten worden verricht, zijn benoemd. Het ondersteuningsplan is in overleg met eiser opgesteld. Daarin worden per vertrek de specifiek te verrichten activiteiten en de frequentie waarmee die activiteiten moeten worden verricht vastgelegd. Uit onderzoek door HHM naar de wijze waarop hulp bij het huishouden in Roosendaal wordt toegekend, is gebleken dat als sprake is van een gemiddelde situatie de in het beleid genoemde activiteiten en frequenties leiden tot een schoon en leefbaar huis. Als geen sprake is van een gemiddelde situatie, dan wordt afgeweken van het beleid. Het college heeft bovendien een aantal waarborgen gecreëerd om te verzekeren dat het resultaat van een schoon en leefbaar huis daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
3.
Beroepsgronden van eiser
Eiser voert in beroep aan dat het in strijd is met de Wmo 2015 en het rechtszekerheidsbeginsel dat huishoudelijke hulp niet in uren wordt geïndiceerd, maar in resultaten met een beschrijving van de benodigde activiteiten en frequenties daarvan. Daardoor weet hij onvoldoende op welke huishoudelijke hulp hij recht heeft. Ook is onvoldoende verzekerd dat er voor hem een passende bijdrage in zijn beperkingen in de zelfredzaamheid wordt gerealiseerd. Dat de concrete invulling wordt bepaald door de zorgaanbieder is ook in strijd met de Wmo 2015 en het rechtszekerheidsbeginsel.
Bovendien zijn de door het college gehanteerde normtijden of omvang van de indicatie niet gebaseerd op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek door derden die geen belang hebben bij de uitkomst van dat onderzoek. Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe het is gekomen tot een verlaging van de indicatie voor huishoudelijke hulp.
Eiser voert ook aan dat hij nu nog maar 3,5 uur huishoudelijke hulp per week krijgt, terwijl zijn gezondheid is verslechterd. Ook is hij mantelzorger van zijn moeder. De woning moet vanwege zijn longaandoening volledig schoon en stofvrij zijn. Dat geldt ook voor de kamer waar eiser dagelijks zijn sportoefeningen doet. De hulp heeft geen tijd om alles goed schoon te maken en om de boodschappen te doen. Eiser koopt sinds kort zelf extra hulp in de huishouding bij. De hulp moet ook worden ingezet als eiser in het ziekenhuis wordt opgenomen en in de week voordat hij weer thuis komt.
Eiser stelt dat het lichte en zware werk, de wasverzorging en de boodschappen volledig moeten worden overgenomen, dat er extra tijd moet worden toegekend vanwege de longaandoening en voor het schoonmaken van de extra kamer. Volgens eiser moet bij de indicatie in uren aangesloten worden bij het CIZ- en MO-protocol van januari 2011. Dit moet leiden tot 6 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden per week.
4.
Wettelijk kader
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In het vijfde lid, onder a, is bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
5.
Oordeel van de rechtbank
5.1
Ontvankelijkheid van het bezwaar
De rechtbank moet ambtshalve eerst de ontvankelijkheid beoordelen van de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit.
Eiser heeft op 20 juli 2017 bezwaar gemaakt. Het primaire besluit van 3 augustus 2017 was toen nog niet genomen, zodat te vroeg bezwaar is gemaakt. Op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht is het bezwaar desondanks ontvankelijk. Eiser kon redelijkerwijs menen dat het besluit al tot stand was gekomen, omdat onder het op 19 juli 2017 vastgestelde ondersteuningsplan is vermeld: “
Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking HbHplus.
5.2
Inhoudelijke beoordeling
5.2.1
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat het college het vaststellen van de concrete omvang in tijd van de maatwerkvoorziening ‘hulp bij het huishouden +’ heeft overgelaten aan de zorgaanbieder. Noch uit het bestreden besluit noch uit het ondersteuningsplan blijkt op hoeveel uren ondersteuning per week eiser recht heeft. Evenmin heeft de zorgaanbieder eiser hierover concreet geïnformeerd.
5.2.2
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1491) geoordeeld dat de hulpvrager en de zorgaanbieder bij deze wijze van toekennen van een voorziening niet weten hoeveel huishoudelijke ondersteuning is verstrekt. Deze uitspraak is gedaan onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zoals die gold tot 1 januari 2015. De voorzieningenrechter van de CRvB heeft in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3241) geoordeeld dat deze werkwijze ook onder de Wmo 2015 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Dat deze laatste uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter van de CRvB en niet door de CRvB zelf, zoals het college heeft aangevoerd, is niet van belang, al was het maar omdat de voorzieningenrechter ook uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan. Het college heeft ook aangevoerd dat uit de parlementaire geschiedenis van de Wmo 2015 blijkt dat de wetgever de mogelijkheid van het indiceren in resultaten zonder dat er een concreet aantal uren wordt toegekend niet heeft uitgesloten. Dit argument lijkt op zichzelf juist, maar houdt geen stand nu door de CRvB is vastgesteld dat een dergelijk systeem in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
Dat het college in het bestreden besluit voor de concretisering van de aanspraak heeft verwezen naar het ondersteuningsplan waarin per huishoudelijke taak is vermeld welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, door wie en met welke frequentie, maakt nog niet dat eiser weet op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning hij kan rekenen. Dat geldt ook voor de waarborgen die het college heeft gecreëerd om te verzekeren dat de resultaten die met het beleid inzake huishoudelijke ondersteuning worden beoogd daadwerkelijk worden gerealiseerd.
5.2.3
Uit het voorgaande volgt dat in het bestreden besluit de aanspraken van eiser onvoldoende zijn geconcretiseerd, zodat dit besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het primaire besluit zal worden herroepen. Hieruit volgt dat de andere beroepsgronden niet hoeven te worden besproken.
5.2.4
In het kader van finale geschilbeslechting heeft de rechtbank onderzocht of zij over voldoende informatie beschikt om de zaak zelf af te doen en geconstateerd dat dit zo is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
De CRvB zoekt in zaken over huishoudelijke ondersteuning bij het zelf voorzien in de zaak aansluiting bij de laatste niet meer in geschil zijnde indicatie, dan wel de normen van het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633).
De rechtbank is uit eigen wetenschap bekend dat de CRvB met dat protocol het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van het CIZ van april 2005 (CIZ Protocol) bedoelt. In dat protocol worden niet alleen de activiteiten van de huishoudelijke taken vermeld, de frequentie waarmee die activiteiten moeten worden verricht en de normtijden, maar wordt ook rekening gehouden met relevante factoren voor meer of minder hulp, zoals kenmerken van de woning, gezinsgrootte en specifieke gezondheidskenmerken van de betrokkene. Dit alles resulteert in de toekenning van een indicatie in tijd.
Gelet op deze vaste rechtspraak van de CRvB volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat het CIZ- en MO-protocol van januari 2011 bepalend moeten zijn voor de omvang van de huishoudelijke ondersteuning als niet kan worden aangesloten bij de laatste niet meer in geschil zijnde indicatie.
De rechtbank zal daarom, in navolging van de CRvB, bij het bepalen van de indicatie aansluiting zoeken bij de laatste niet meer in geschil zijnde indicatie dan wel de normen van het CIZ Protocol.
5.2.5
De laatste niet in geschil zijnde gestelde indicatie van eiser hield 4 uur per week huishoudelijke ondersteuning in.
Eiser heeft gesteld dat zijn gezondheid sindsdien is verslechterd, dat het lichte en zware werk, de wasverzorging en de boodschappen volledig moeten worden overgenomen en dat er extra tijd moet worden toegekend vanwege de longaandoening; ook moet de woning 2 x worden schoon gemaakt als hij in het ziekenhuis ligt, waarvan 1 x in de week voordat hij thuis komt. De rechtbank vindt dit voldoende aannemelijk. Eiser heeft ook gevraagd om extra tijd voor het schoonmaken van de extra kamer. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding, omdat het volgens het CIZ Protocol geen verschil maakt hoeveel slaapkamers de woning van een alleenstaande heeft.
Eiser heeft aangegeven dat hij in totaal 6 uur en 30 minuten per week huishoudelijke ondersteuning nodig heeft. Als eiser op grond van het CIZ Protocol de volledige extra tijd van 90 minuten voor de longaandoening zou worden toegekend, wordt er meer tijd geïndiceerd dan hij zelf heeft gevraagd. Daarom zal de rechtbank voor de longaandoening 30 minuten extra tijd toekennen in plaats van 90 minuten.
Dit betekent voor eiser dat de rechtbank een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning zal toekennen van 6 uur en 30 minuten per week (1 uur voor licht huishoudelijk werk, 3 uur voor zwaar huishoudelijk werk, 1 uur voor de wasverzorging, 1 uur voor de boodschappen, en 30 minuten extra in verband met de longaandoening). De rechtbank zal ook bepalen dat eisers woning 2 x schoon moet worden gemaakt als eiser in het ziekenhuis wordt opgenomen, waarvan 1 x in de week voordat hij weer thuis komt.
De rechtbank sluit voor de duur van de indicatie aan bij de duur zoals het college die in het primaire besluit heeft bepaald; dit onderdeel van het primaire besluit is in het bestreden besluit immers gehandhaafd. Dit betekent dat de indicatie wordt toegekend tot en met 31 december 2023. Het staat het college uiteraard vrij om in voorkomende gevallen, bijvoorbeeld na aanpassing van het gemeentelijke beleid, in de toekomst nieuwe besluiten te nemen.
6.
Griffierecht en proceskosten
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiser worden vergoed.
De rechtbank zal het college ook veroordelen in de proceskosten die eiser in bezwaar en beroep gemaakt heeft. Anders dan het college heeft gesteld, is geen sprake van samenhangende zaken - als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) - met de ingestelde beroepen in de zaken met procedurenummers 18/6994 WMO15, 18/7055 WMO15 en 18/7065 WMO15. In de betreffende zaken is zowel in de bezwaarfase als in de fase van beroep bij de rechtbank gebleken dat de werkzaamheden in elk van de zaken niet nagenoeg identiek konden zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de individuele hoorzittingen en uit de zitting bij de rechtbank.
De rechtbank stelt op grond van het Bpb de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen top de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat aan eiser huishoudelijke ondersteuning gedurende 6 uur en 30 minuten per week wordt toegekend en dat zijn woning 2 x moet worden schoon gemaakt als hij in het ziekenhuis wordt opgenomen, waarvan 1 x in de week voordat hij weer thuis komt; dit alles voor de periode tot en met 31 december 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, voorzitter, mr. J.L. Sierkstra en mr. C.E.M. Marsé, leden, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.