ECLI:NL:RBZWB:2019:5278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
C/02/351068 FA RK 18-5690
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden en draagkrachtbeoordeling

In deze zaak verzoekt de man om nihilstelling van de kinderalimentatie, omdat hij aangewezen is op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De rechtbank, zittende in Breda, behandelt het verzoek en oordeelt dat de alimentatierechter bij de beoordeling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige zelfstandige beoordelingsmaatstaven hanteert en niet gebonden is aan oordelen van andere overheidsinstellingen. De man heeft eerder een alimentatiebedrag van € 239,16 per maand vastgesteld gekregen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. Hij stelt dat zijn omstandigheden zijn gewijzigd, waardoor hij niet meer in staat is om dit bedrag te betalen.

De vrouw verzet zich tegen het verzoek van de man en stelt dat er sprake is van herstelbaar inkomensverlies. De rechtbank overweegt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn inkomensverlies niet herstelbaar is. De man heeft weliswaar een bijstandsuitkering, maar de rechtbank concludeert dat het inkomensverlies voor herstel vatbaar is. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat de enige gewijzigde omstandigheid die hij aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, niet leidt tot een vermindering van zijn draagkracht. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/351068 FA RK 18-5690
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[voornamen verzoeker] [achternaam verzoeker],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. drs. H.J. Ruysendaal,
en
[voornamen verweerder] [achternaam verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] , gemeente [gemeente verweerder] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.D. van Bruggen.
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 30 oktober 2018 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 4 februari 2019 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de brief van mr. Van Bruggen van 17 september 2019 met bijlagen;
- de brief van mr. Ruysendaal van 31 oktober 2019 met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank van 21 februari 2017.
1.2. Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 november 2019. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.Het verzoek

De man verzoekt, samengevat, na te noemen bijdrage nader vast te stellen op nihil.

3.De beoordeling

3.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende, thans nog minderjarige kind geboren: [voornaam kind] [achternaam kind] , geboren te [geboorteplaats kind] op [geboortedatum] ;
- genoemde minderjarige is door de man erkend;
- partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige.
3.2.
Ingevolge voormelde beschikking van 21 februari 2017 dient de man thans -inclusief de wettelijke indexeringen- € 239,16 per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van voormelde minderjarige.
3.3.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde kinderbijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. In dit verband stelt de man dat partijen tijdens de in de vorige alimentatieprocedure op 8 februari 2017 gehouden zitting overeenstemming hebben bereikt over de kinderalimentatie, waarbij partijen ervan zijn uitgegaan dat de man vanaf
1 mei 2017 een inkomen van minimaal € 1.600,= netto per maand zou genereren als vrachtwagenchauffeur. De man had op het moment van de zitting van 8 februari 2017 een vast contract als vrachtwagenchauffeur geaccepteerd. Hij was destijds weliswaar nog bezig met zijn opleiding tot vrachtwagenchauffeur, maar hij had al de garantie dat hij na zijn opleiding € 1.600,= netto per maand zou gaan verdienen. De man is zijn baan kwijtgeraakt en per 19 juni 2018 is aan de man een uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: bijstandsuitkering) toegekend. Deze uitkering ontvangt hij nog steeds. De omstandigheid dat de man is aangewezen op een bijstandsuitkering vormt wat hem betreft een rechtens relevante wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Hij heeft immers geen of hooguit een minimale draagkracht voor de betaling van kinderalimentatie.
3.4.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek en stelt in dit verband het volgende. Weliswaar ontvangt de man thans een bijstandsuitkering, maar wat de vrouw betreft is er sprake van herstelbaar inkomensverlies. De man heeft niet aangetoond dat hij niet (langer) in staat is zijn oude inkomen te verdienen en volgens de vrouw zijn er legio vacatures als vrachtwagenchauffeur beschikbaar. Voor het geval het oordeel mocht luiden dat sprake is van niet herstelbaar inkomensverlies, voert de vrouw aan dat het inkomensverlies verwijtbaar is. In dat verband heeft de vrouw tijdens de zitting aangevoerd dat de man zonder noodzaak heeft meegewerkt aan de beëindiging van zijn vaste dienstverband tijdens ziekte.
3.5.
Ter zitting is namens de man bepleit dat de rechtbank reeds op de grond dat aan de man een bijstandsuitkering is toegekend, tot het oordeel dient te komen dat hij geen of hooguit een minimale draagkracht beschikbaar heeft zodat de geldende onderhoudsbijdrage op nihil of hooguit op € 25,= per maand gesteld dient te worden. Het berust op een misvatting dat de alimentatierechter naar aanleiding van een gevoerd verweer inhoudelijk toetst of het inkomensverlies van een onderhoudsplichtige met een bijstandsuitkering voor herstel vatbaar of verwijtbaar is en op die grond mogelijk geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing moet blijven bij de bepaling van diens draagkracht. Het bestuursorgaan dat belast is met de toekenning van uitkeringen ingevolge de Participatiewet heeft zich immers in de uitoefening van die taak een oordeel gevormd over de (on)mogelijkheid van de onderhoudsplichtige om een inkomen te verwerven. Omdat op grond van de stukken vast staat dat aan de man een bijstandsuitkering is toegekend, dient de rechtbank tot het oordeel te komen dat de man geen draagkracht heeft voor kinderalimentatie. Daarom zijn er namens de man bewust geen stellingen ingenomen naar aanleiding van het verweer van de vrouw dat er sprake is van herstelbaar of verwijtbaar inkomensverlies en kan volstaan worden met het overleggen van een toekenningsbesluit en enkele uitkeringsspecificaties, aldus de advocaat van de man.
3.6.
Gelet op het namens de man ingenomen standpunt zal de rechtbank eerst een oordeel geven over de vraag of in het geval aan een onderhoudsplichtige een bijstandsuitkering is toegekend en deze op die grond vermindering van de onderhoudsbijdrage verzoekt, er voor de alimentatierechter nog een taak ligt om te toetsen of er sprake is van voor herstel vatbaar dan wel verwijtbaar inkomensverlies indien de onderhoudsgerechtigde zich daarop beroept. De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Uit vaste rechtspraak volgt dat de alimentatierechter bij het beoordelen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige en de factoren die de draagkracht bepalen, niet gehouden is zich te richten naar het oordeel van andere overheidsinstellingen. De alimentatierechter hanteert zelfstandige beoordelingsmaatstaven. Dit volgt onder meer uit de uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016 en 16 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2016:9306 en ECLI:NL:GHARL:2019:4288) waarin de onderhoudsplichtige was aangewezen op een WW-uitkering, maar ook uit een uitspraak van datzelfde hof van 24 februari 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:1800), waarbij het hof in de situatie dat aan een onderhoudsplichtige ouder een bijstandsuitkering was toegekend, tot het oordeel komt dat er sprake is van voor herstel vatbaar inkomensverlies.
De omstandigheid dat aan de man een bijstandsuitkering is toegekend, rechtvaardigt gezien het door de vrouw gevoerde verweer dus niet zonder meer de conclusie dat de door hem verschuldigde kinderalimentatie heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen en moet worden gematigd tot nihil of hooguit € 25,= per maand.
3.7.
De stelling van de vrouw dat er voldoende banen als vrachtwagenchauffeur beschikbaar zijn, is onweersproken gelaten. Desgevraagd heeft de man ter zitting uiteengezet dat hij acht jaar geleden door een psychiater van de GGZ met een paniekstoornis is gediagnosticeerd, welke stoornis zich uit in chronische hyperventilatie. Zijn ziekte verhindert hem om arbeid te verrichten en ook de ambtenaren bij de gemeente die hij heeft gesproken in verband met zijn aanvraag voor een uitkering zijn van oordeel dat hij op medische grond niet in staat is om te werken, aldus de man. De vrouw heeft de standpunten van de man betwist. De man heeft nagelaten bewijsstukken in het geding brengen die zijn relaas onderbouwen. Gelet op het verweer van de vrouw had dat wel op zijn weg gelegen. De man heeft echter volstaan met het overleggen van een onvolledige toekenningsbeslissing - alleen de eerste pagina is in het geding gebracht - en enkele uitkeringsspecificaties. Deze stukken geven geen inzicht in de gestelde oorzaak van de (duurzame) ongeschiktheid om een(zelfde) inkomen te verwerven. Aldus heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij niet langer in staat is een inkomen te verdienen gelijk aan het inkomen waarvan partijen zijn uitgegaan bij het maken van de alimentatieafspraak tijdens de zitting op 8 februari 2017. Er moet derhalve vanuit gegaan worden dat het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar is.
3.8.
Omdat het inkomensverlies van de man na zijn ontslag wordt geacht voor herstel vatbaar te zijn, is geen sprake van een vermindering van zijn draagkracht. Aangezien de vermindering van zijn draagkracht de enige gewijzigde omstandigheid is die de man aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, komt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie moet worden afgewezen. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de beoordeling van de stelling van de vrouw dat de man een verwijt gemaakt kan worden van het inkomensverlies.
3.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr Bollen, en, in tegenwoordigheid van
mr. de Wit, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.