In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2019 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had op 11 mei 2018 zijn auto geparkeerd in Tilburg zonder de vereiste parkeervergunning en zonder parkeerbelasting te betalen. De naheffingsaanslag werd bekendgemaakt door een biljet dat op de auto was achtergelaten. Een duplicaat van de naheffingsaanslag werd op 6 juli 2018 naar de belanghebbende gestuurd. De belanghebbende diende op 6 augustus 2018 een bezwaarschrift in, maar dit werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn begon te lopen op de dag na de dagtekening van de naheffingsaanslag en eindigde op 22 juni 2018. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende de parkeerbon had weggegooid, waardoor hij niet tijdig bezwaar had kunnen maken. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de rechtsmiddelverwijzing op het naheffingsaanslagbiljet ontbrak, omdat de heffingsambtenaar dit gemotiveerd had betwist. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd voor zover het beroep zich richtte tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de naheffingsaanslag niet ambtshalve te verminderen en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag formele rechtskracht had en dat er geen grond was voor toekenning van schadevergoeding.