ECLI:NL:RBZWB:2019:4541
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Loonheffing en bijtelling privégebruik auto in relatie tot EU-recht
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan over de loonheffing die is ingehouden ter zake van de bijtelling voor privégebruik van een auto, ook wel het autokostenforfait genoemd. De belanghebbende, wonende in België, had bezwaar aangetekend tegen de inhouding van loonheffing over de maanden november en december 2018. De rechtbank heeft de zaak behandeld met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er naar het oordeel van de rechtbank over de uitkomst van het geschil in redelijkheid geen twijfel mogelijk was.
De rechtbank overwoog dat de belanghebbende betoogde dat de regeling voor de bijtelling in strijd was met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit betoog was eerder al aan de orde geweest in uitspraken van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die de argumenten van de belanghebbende verwierpen. De Hoge Raad had de cassatieberoepen tegen deze uitspraken ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende geen nieuwe of andere argumenten had aangedragen die de eerdere uitspraken konden weerleggen.
Daarom oordeelde de rechtbank dat het beroep van de belanghebbende kennelijk ongegrond was en dat voortzetting van het onderzoek niet nodig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.