Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzoek van de inspecteur tot veroordeling van de belanghebbende in de proceskosten, omdat het beroep was ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, terwijl daarover geen geschil bleek te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ongegrond is verklaard, en heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500, terwijl het verzoek tot schadevergoeding voor het overige is afgewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de belanghebbende in beroep vastgesteld op € 512 en gelast dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 vergoedt. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, ondanks de stelling van de inspecteur. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de rol van de gemachtigde van de belanghebbende en de aard van de procedure. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.