Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslag omzetbelasting die aan een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming, [belanghebbende] Ltd, was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 en was het gevolg van een levering van accijnsgoederen die door belanghebbende aan een niet in Nederland gevestigde ondernemer was gedaan. De rechtbank overwoog dat voor de toepassing van het nihiltarief zowel de leverancier als de afnemer over een fiscaal vertegenwoordiger in Nederland dient te beschikken. Belanghebbende kon niet aannemelijk maken dat zij zich bij de levering fiscaal liet vertegenwoordigen, noch dat het vertrouwens- of gelijkheidsbeginsel was geschonden. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd en de verzuimboete verlaagd, maar heeft belanghebbende wel recht gegeven op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het standpunt innam dat het nultarief niet van toepassing was, omdat zowel de leverancier als de afnemer niet in Nederland gevestigd waren en geen fiscaal vertegenwoordiger hadden aangesteld. De rechtbank heeft de boete gematigd en de proceskosten vergoed.