ECLI:NL:RBZWB:2019:3756

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
BRE - 16 _ 8500
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en boete in verband met vermeende inkomsten uit synthetische drugproductie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de belastingaanslag voor het jaar 2012 van de belanghebbende verhoogd op basis van vermeende inkomsten uit de productie van synthetische drugs, zoals vastgesteld in een eindproces-verbaal van de FIOD. De belanghebbende was eerder vrijgesproken door de strafkamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van de strafbare feiten die hem ten laste waren gelegd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat de belanghebbende inkomsten had verzwegen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar, en verlaagde de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen tot een belastbaar inkomen van € 8.563. Tevens werd de vergrijpboete vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de vereiste aangifte was gedaan. De rechtbank oordeelde ook dat de aanslag Zorgverzekeringswet ten onrechte was opgelegd en vernietigde deze.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/8500 en 16/8501
uitspraak van 21 juni 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.196.203 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01) en gelijktijdig bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht van € 45.765 en een vergrijpboete vastgesteld van € 565.007 (zaaknummer 16/8500) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een maximum bijdrage-inkomen van € 50.064 (aanslagnummer [aanslagnummer].W.26.01.4) en gelijktijdig bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 101 en een vergrijpboete vastgesteld van € 1.251 (zaaknummer 16/8501).
1.2.
De inspecteur heeft bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar van 28 september 2016 de aanslagen IB/PVV en Zvw, de rente- en boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 oktober 2016, ontvangen bij de rechtbank op 31 oktober 2016, beroepen ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 27 februari 2018 een nader stuk ingediend. Op verzoek van de rechtbank heeft de inspecteur bij brief van 29 maart 2018 op het nadere stuk van belanghebbende gereageerd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2019 te Breda. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen toegezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren op [datum] 1964, was in 2012 eigenaar van de loods aan de [adres 1] te [plaats X]. Belanghebbende huurde in dat jaar een woonhuis aan de [adres 2] te [plaats X].
2.2.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek genaamd “[Onderzoek]” is op 28 juni 2012 de loods van belanghebbende door de politie doorzocht. Tijdens de doorzoeking van de loods van belanghebbende is onder meer het volgende aangetroffen: een bestelbus met 600 kg alfa-phenylacetoacetonitril (apaan) welke bus op naam van een medeverdachte staat, een vuilniszak met afgescheurde etiketten, een afvalzak met latex handschoenen en een vijftal jerrycans. De in beslag genomen spullen toonden sporen van methanol, ethanol en zwavelzuur. Voorts is bij doorzoeking van de woning van belanghebbende een bedrag van € 6.540 in contanten aangetroffen. Belanghebbende is door de Officier van Justitie als medeverdachte aangemerkt bij de productie van synthetische drugs en is daarvoor strafrechtelijk vervolgd.
2.3.
Belanghebbende heeft op 2 mei 2014 de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend naar een belastbare inkomen uit werk en woning van € 8.563.
2.4.
De inspecteur is, naar aanleiding van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek “[Onderzoek]”, de mening toegedaan dat belanghebbende op enigerlei wijze inkomsten heeft verkregen uit de productie van synthetische drugs. Als gevolg daarvan heeft de inspecteur bij de aanslagregeling het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende verhoogd met € 2.187.640 tot € 2.196.203. De aanslagen IB/PVV 2012 en Zvw 2012 zijn met dagtekening 28 december 2015 aan belanghebbende opgelegd. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2012 en Zvw 2012 zijn tevens bij beschikkingen boeten vastgesteld en belastingrente in rekening gebracht (zie ook 1.1).
2.5.
De inspecteur is bij de verhoging van het belastbare inkomen uit werk en woning uitgegaan van de berekening zoals door de FIOD is opgesteld. De berekening van de FIOD is gebaseerd op het strafrechtelijk onderzoek naar betrokkenheid van belanghebbende bij de productie van synthetische drugs in de periode januari 2012 tot en met juni 2012. De FIOD is er bij zijn berekening van uitgegaan dat bij omzetting van 4.900 kilogram apaan naar 3.675 kilogram Benzyl-Methyl-Keton (hierna: BMK) een winst kan worden gemaakt van € 2.187.640 (p. 20 en 21 van het Proces-Verbaal van de FIOD, dossiernummer [dossiernummer]).
2.6.
De inspecteur heeft ten einde de financiële situatie van belanghebbende voor het jaar 2012 in kaart te brengen een vermogensvergelijking opgesteld. Daaruit heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende voor het jaar 2012 een negatief privé heeft van € 13.484,59.
2.7.
De strafkamer van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 16 februari 2018 belanghebbende vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. De overwegingen van het gerechtshof luiden, voor zover van belang, als volgt:
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe – grotendeels overeenkomstig de rechtbank – het volgende.
(…)
Het hof komt in navolging van de rechtbank op grond van het voorgaande tot het oordeel dat op 5 juni 2012 en 28 juni 2012 twee transporten van apaan hebben plaatsgevonden, waarbij deze apaan naar het woonwagencentrum in [plaats X] is vervoerd. Op 28 juni 2012 is gezien dat de Mercedes-bus (met apaan) de loods inreed en, naar het hof met de rechtbank concludeert, medeverdachte [A] ook direct de loods binnengaat. Beide keren is de apaan ter plaatse uit de bus geladen waarmee de apaan is vervoerd. De loods, waarin op 28 juni 2012 apaan en voornoemde jerrycans met andere chemicaliën zijn aangetroffen, is eigendom van verdachte. De loods is gelegen achter de woning van verdachte. Om de loods per auto te kunnen bereiken moet via de oprit direct langs de woning van verdachte worden gereden. Het perceel is af te sluiten met een hek en de ruimte tussen de woonwagen en de perceelgrens is slechts drie à vier meter. Verdachte is op 28 juni 2012 kort nadat de apaan in zijn loods aan de [adres 2] te [plaats X] is gebracht aangetroffen in de directe nabijheid op het adres [adres 3] te [plaats X].
In de verhoren door de FIOD heeft verdachte zich met betrekking tot de feiten waarvan hij verdacht op zijn zwijgrecht beroepen. Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard niets te weten van de in de loods aangetroffen stoffen. De loods was naar zijn zeggen nooit op slot en kon door anderen vrijelijk worden gebruikt. Alleen hij (verdachte) beschikte over de sleutel.
(…)
Vaststaat dat zich in de loods van verdachte een afgesloten ruimte bevond waarin apaan, methanol, ethanol en zwavelzuur stond en waarin de etiketten zijn aangetroffen die afkomstig waren van de vaten apaan die zijn overgeladen in de in de loods aangetroffen witte Opel bestelbus. Echter, hoewel moeilijk te geloven is dat beide medeverdachten zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was zijn loods hebben kunnen gebruiken voor de opslag dan wel overslag van twee leveringen apaan, te weten op 5 en 28 juni 2012, terwijl beide medeverdachten zelf niet op het woonwagencentrum woonachtig waren en verdachte bij het begin van de doorzoeking zelf op het woonwagencentrum aanwezig was, kan naar het oordeel van het hof – anders dan de rechtbank – niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte inderdaad betrokken is geweest bij en wetenschap moet hebben gehad van de (komst van) de lading apaan op 28 juni 2012 en de overige aangetroffen stoffen in de afgesloten ruimte. (…).
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Onder 2 is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd het samen met een ander of anderen althans alleen bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van een stof bevattende amfetamine en/of 4-methylamfetamine.
(…)
Het hof stelt met de rechtbank vast dat er op 28 juni 2012 in de loods van verdachte aan de [adres 2] te [plaats X] een aantal stoffen is aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de productie van amfetamine en/of 4-methylamfetamine, waaronder apaan, methanol, ethanol en zwavelzuur. Ook zijn er in de loods sporen van amfetamine en 4-methylamfetamine aangetroffen, onder meer in een jerrycan, in een Fanta-fles en op tissues. Niet is vastgesteld kunnen worden dat er in de betreffende loods amfetamine en/of 4-methylamfetamine is geproduceerd of opgeslagen.
Nu niet vastgesteld is kunnen worden waar, in welke periode en door wie amfetamine en/of 4-methylamfetamine is geproduceerd, zijn de verdachte omstandigheden waaronder
voornoemde stoffen in de loods van verdachte zijn aangetroffen onvoldoende om tot een
bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit te komen. De enkele omstandigheid dat er in de loods van verdachte DNA van hem en medeverdachten is aangetroffen op latex handschoenen, waarop tevens sporen van amfetamine en 4-methylamfetamine zijn gevonden, maakt dit niet anders, temeer nu door deskundigen de mogelijkheid van contaminatie niet wordt uitgesloten.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is:
of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet de ‘vereiste aangifte’ heeft gedaan;
of de belastingaanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld; en
of de boete terecht opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de boetebeschikkingen en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.563 en dienovereenkomstige vermindering van de bijbehorende belastingrentebeschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

De beslissingen van de strafkamer van het Hof en het vermoeden van onschuld (artikel 6 lid 2 EVRM)
4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie van de belastingkamer van de Hoge Raad heeft te gelden dat de belastingrechter niet is gebonden aan de feitenvaststelling door een strafrechter in een tegen belanghebbende gevoerde (onherroepelijk geworden) strafzaak ter zake van hetzelfde feitencomplex, noch aan enig oordeel van de strafrechter in die strafzaak. De belastingrechter dient zelfstandig een oordeel over het fiscale geschil te vormen. De rechtspraak van het EHRM brengt echter mee dat een bestuurlijke of rechterlijke autoriteit geen twijfel mag doen ontstaan over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in een eerdere strafzaak werd verweten (vgl. HR 2 juni 2017, nr. 15/05179, ECLI:NL:HR:2017:958).
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat er geen sprake is van inkomsten uit de handel in apaan. Hij is immers in de strafzaak in hoger beroep vrijgesproken en er is ook geen ontnemingsvordering geweest, aldus belanghebbende.
4.3.
De inspecteur heeft gesteld dat het Hof ‘s-Hertogenbosch het "moeilijk te geloven" vindt dat beide medeverdachten, zonder dat belanghebbende daarvan op de hoogte was, de loods van belanghebbende hebben kunnen gebruiken voor de opslag dan wel overslag van apaan. Volgens de inspecteur staat de betrokkenheid van belanghebbende daarmee vast en/of is aannemelijk te achten. Voorts heeft de inspecteur gesteld dat uit de door de Belastingdienst opgestelde vermogensvergelijking is gebleken dat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan in de aangifte is aangegeven. Ook wanneer het aangetroffen contante geld niet wordt meegenomen in de vermogensvergelijking, is de vereiste aangifte niet gedaan, aldus de inspecteur.
Vereiste aangifte gedaan?
4.4.
Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt – voor zover van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’). Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47 en Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17, BNB 2015/52).
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.1.
De inspecteur heeft de verhoging van het belastbare inkomen uit werk en woning met € 2.187.640 volledig gebaseerd op het eindproces-verbaal van de FIOD inzake het strafrechtelijk onderzoek “[Onderzoek]”. Ter ondersteuning beroept de inspecteur zich op de vermogensvergelijking. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende in 2012 (zodanig hoge) inkomsten uit de handel in apaan dan wel in BMK heeft genoten zodat geoordeeld kan worden dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Van enige betrokkenheid bij, laat staan inkomsten uit, die handel is immers niets gebleken. Dat de strafkamer van het Hof het “moeilijk te geloven” vindt dat belanghebbende niet wist dat de medeverdachten op 5 juni en 28 juni 2012 zijn loods hebben gebruikt, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat belanghebbende een zodanige bemoeienis heeft gehad bij de handel in apaan dan wel BMK dat hij daar een aanzienlijk bedrag aan inkomen uit heeft genoten.
4.5.2.
In de door de inspecteur overgelegde vermogensvergelijking zijn stelposten opgenomen. De stelposten zijn onder meer uitgaven van energiekosten (€ 1.200), woonverzekering (€ 1.200), gemeentelijke belastingen (€ 1.200), onderhoudskosten auto’s (€ 1.200), zorgverzekering [B] (€ 1.200) en benzinekosten (€ 5.114,29). Voorts is het in de woning aangetroffen contante geld (zie 2.2) dat in beslag is genomen als een privé-uitgaaf aangemerkt. Belanghebbende heeft betwist dat hij de premie voor de zorgverzekering (een stelpost van € 1.200) van zijn meerderjarige dochter [B] heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de stelposten wat betreft de uitgaven voor een woonverzekering, de gemeentelijke belastingen, de onderhoudskosten van de auto’s en de benzinekosten, zonder enige nadere onderbouwing, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Zo heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een woonverzekering heeft afgesloten. Voorts heeft belanghebbende gemotiveerd betwist dat een deel van het bij hem aangetroffen contante geld niet van hem is en dat een ander deel spaargeld is. De rechtbank acht daarmee evenmin aannemelijk gemaakt dat de aanwezige contanten afkomstig zijn van verzwegen inkomsten.
4.5.3.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende voor het jaar 2012 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dat betekent dat omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is.
4.6.
Nu de inspecteur, gelet op wat in 4.5.1 en 4.5.2 is overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2012 inkomsten uit de handel in apaan dan wel BMK heeft genoten, rest de vraag of de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de aangifte tot een te laag bedrag heeft gedaan. Gezien het oordeel in 4.5.2. acht de rechtbank dit tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende ook niet aannemelijk gemaakt. Zonder rekening te houden met de stelposten en ervan uitgaande dat in een eerder jaar enig spaargeld is ontstaan leidt de vermogensvergelijking niet tot de conclusie dat een negatief privé bestaat dat alleen verklaard kan worden uit niet aangegeven inkomsten. Voor dat geval dient het belastbare inkomen uit werk en woning met € 2.187.640 te worden verminderd tot € 8.563.
Belastingrente
4.7.
Nu de aanslag moet worden verminderd, geldt dat ook voor de beschikking belastingrente.
Vergrijpboete
4.8.
De inspecteur heeft de vergrijpboete opgelegd omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Nu de rechtbank van oordeel is dat de vereiste aangifte is gedaan bestaat voor een boete geen aanleiding. Gelet hierop dient de boetebeschikking te worden vernietigd.
Aanslag Zorgverzekeringswet
4.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 43, eerste lid aanhef en onderdeel c, van de Zvw (geldend in 2012), bedraagt het bijdrage-inkomen, voor zover hier van belang, het resultaat uit overige werkzaamheden, zoals bepaald volgens van afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met uitzondering van de in artikel 3.91 en artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde werkzaamheden. Nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende andere inkomsten heeft genoten dan hij heeft aangegeven, en van inkomsten als hiervoor bedoeld geen sprake is, is de aanslag Zvw ten onrechte opgelegd en dienen deze aanslag en de daarmee samenhangende beschikkingen belastingrente en vergrijpboete te worden vernietigd.

5.Proceskosten en griffierecht

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). De inspecteur dient daarnaast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten van de bezwaarfase nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2012 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.563 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • vernietigt de boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2012;
  • vernietigt de aanslag Zvw 2012 en de daarmee samenhangende beschikkingen belastingrente en vergrijpboete;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.024;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2019 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr.drs. J.H. Bogert en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.