In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een deelgeschil over arbeidsvermogenschade. De verzoekster, een jonge vrouw die op 2 februari 2012 tijdens het hardlopen door een auto is aangereden, heeft ernstige letselschade opgelopen, waaronder hersenletsel en fracturen. De rechtbank moest beoordelen of de verzoekster in een hypothetische situatie zonder ongeval fulltime zou hebben gewerkt en hoe de toekomstige schade gekapitaliseerd moest worden. De verzoekster stelde dat zij in de situatie zonder ongeval fulltime zou hebben gewerkt en verzocht de rechtbank om dit voor recht te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster, gezien haar doorzettingsvermogen en eerdere prestaties, in de hypothetische situatie inderdaad fulltime zou hebben gewerkt. Daarnaast werd de verzoekster in het gelijk gesteld wat betreft de kapitalisatie van de schade, waarbij de rechtbank de conceptrichtlijn van de Letselschade Raad volgde voor de rente- en inflatiepercentages. De rechtbank begrootte de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van de verzoekster op € 14.993,66, die door de verweerster, Goudse Schadeverzekeringen N.V., diende te worden vergoed.