In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een verzuimboete. De belanghebbende, die sinds 16 mei 2014 op een Nederlands adres staat ingeschreven, ontving een naheffingsaanslag en een boetebeschikking na een controle door de Belastingdienst op 1 mei 2017. Tijdens deze controle werd geconstateerd dat de belanghebbende met een auto met Roemeens kenteken gebruik had gemaakt van de weg in Nederland, terwijl er geen mrb was betaald. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op over de periode van 16 mei 2014 tot en met 30 april 2017, met een totale belasting van € 7.635 en een boete van € 5.278.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende feitelijk gebruik had gemaakt van een parkeerterrein dat voor openbaar verkeer openstond. De rechtbank verwierp het argument van de belanghebbende dat het parkeerterrein als privéterrein moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de belanghebbende terecht als houder van de auto had aangemerkt en dat de naheffingsaanslag in stand bleef.
Wat betreft de verzuimboete oordeelde de rechtbank dat deze in beginsel gerechtvaardigd was, maar dat de hoogte van de boete moest worden verminderd. De rechtbank verlaagde de boete tot € 3.250, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. De rechtbank veroordeelde de inspecteur ook in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 512, en gelastte de vergoeding van het griffierecht van € 46 aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen.