In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2018, werd het beroep van eiser, een voormalige burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie, ongegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Defensie over zijn aanspraak op een uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie. Eiser, geboren op 20 augustus 1957, had een aanvraag gedaan voor een bovenwettelijke WW-uitkering, die hem was toegekend tot zijn 65e verjaardag. Hij verzocht om deze uitkering te laten doorlopen tot zijn pensioengerechtigde leeftijd, maar de staatssecretaris had compenserende maatregelen getroffen die volgens eiser ongeoorloofd onderscheid naar burgerlijke staat en leeftijd maakten.
De rechtbank oordeelde dat de compenserende maatregelen geen direct onderscheid naar burgerlijke staat opleverden en dat er geen excessieve inbreuk werd gemaakt op de gerechtvaardigde aanspraak van eiser. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die bevestigden dat de gekozen maatregelen rechtmatig waren. Eiser had ook aangevoerd dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door hem niet tijdig te informeren over de beëindiging van zijn uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich aan de wet had gehouden en dat er geen grond was voor het beroep op het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld, maar dat het beroep ongegrond werd verklaard. Eiser had recht op een vergoeding van het griffierecht, maar zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke communicatie van de overheid naar haar ambtenaren over hun rechten en plichten met betrekking tot uitkeringen en compensaties.