ECLI:NL:RBZWB:2018:6931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1549
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag en verzuimboete omzetbelasting, vrijstelling bemiddelingsdiensten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, alsmede een verzuimboete. Belanghebbende stelde dat de door haar verrichte diensten vrijgesteld waren van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968, omdat deze diensten gericht waren op de instandhouding van het krediet van haar cliënt, [naam C]. De rechtbank oordeelde echter dat niet aannemelijk was gemaakt dat de prestatie in overwegende mate gericht was op de instandhouding van het krediet, en wees het beroep op de vrijstelling af. De rechtbank vond echter dat het standpunt van belanghebbende pleitbaar was, en verminderde de boete. De naheffingsaanslag werd verminderd tot € 2.990 en de verzuimboete tot € 138. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 501.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/1549
uitspraak van 13 december 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 4.255 (aanslagnummer [nummer A] , hierna: de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 1.063 (25%) en € 676 aan rente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
18 november 2016 de naheffing, de verzuimboete en de rente verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 december 2016, ontvangen door de rechtbank Gelderland op 27 december 2016, beroep ingesteld. Bij brief van 1 maart 2017 heeft rechtbank Gelderland de door belanghebbende ingediende stukken doorgestuurd aan deze rechtbank.
1.4.
Ter zake van dit beroep en het beroep van belanghebbende dat bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer BRE 17/1548 is van belanghebbende in totaal éénmaal griffierecht geheven van € 333.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De inspecteur heeft op 26 januari 2018 een aanvulling op het verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2018 te Breda.
Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.
1.8.
Bij brief van 23 oktober 2018 heeft de rechtbank partijen bericht dat de uitspraaktermijn met zes weken is verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Op 7 oktober 2015 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken 2010 tot en met 2014.
2.2.
Met dagtekening 28 december 2015 heeft de inspecteur de bestreden naheffingsaanslag, boetebeschikking en rentebeschikking opgelegd.
2.3.
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van
11 februari 2016 (hierna: het rapport).
2.3.1.
In onderdeel 3.3.2 van het rapport staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"Door [naam A] [rb: de boekhouder van belanghebbende] is inzake deze transactie als volgt verklaard:
"[naam B] heeft diverse financiële advies/bemiddelingswerkzaamheden verricht voor [naam C] . Deze werkzaamheden vloeiden voort uit de bemiddeling van de hypotheek, die in 2001 heeft plaatsgevonden."
2.3.2.
Het rapport concludeert voor het tijdvak 2010 tot de volgende correcties:
Aansluitingsverschillen
-/- € 96
Oninbare debiteuren [rb: niet aangegeven omzet [naam C] ]
(19% x € 10.088 =) € 1.916
Voorbelasting
+ € 1.476
Totaal naheffing
€ 3.296
Naar aanleiding hiervan staat in het rapport:
"Er is reeds een naheffingsaanslag over 2010 opgelegd van € 4.255. Deze zal worden verminderd tot € 3.296."
Met betrekking tot de boete vermeldt het rapport:
"Dit levert een verzuimboete op van 10% van de nog te betalen belasting."
2.4.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende de onderstaande urenverantwoording voor het jaar 2010 overgelegd met betrekking tot de aan (de vennootschappen van) [naam C] verleende diensten (hierna: de urenverantwoording):
Jaar 2010 Urenverantwoording
Naam klant
[naam C] / [C1 BV]/ [C2 BV]
Omschrijving
Maand
Aantal minuten
Betalingsachterstand/ [debiteur 1] / Rabo /AO
januari
200
Betalingsachterstand/Afspraak [debiteur 4] / Fortis
februari
365
Betalingsachterstand/ [debiteur 4] /prognose/ [debiteur 6] / [debiteur 7] /div
maart
665
Betalingsachterstand/prognoses/ [debiteur 7] /IB aangifte/div
april
445
Betalingsachterstand/prognoses/overeenkomsten/div
mei
325
Betalingsachterstand/afspraak [debiteur 8] /Prognose/ [debiteur 6]
juni
385
Betalingsachterstand/afspraak [debiteur 6] / [debiteur 3] /div
juli
335
Betalingsachterstand/ [debiteur 8] /jaarcijfers/ [debiteur 6] /div
augustus
425
Betalingsachterstand/afspraak [debiteur 6] /pandaktes/ Rabo /div
september
575
Betalingsachterstand/ Rabo /pandaktes
oktober
120
Betalingsachterstand/ Fortis / [debiteur 6] / Rabo /gebruikovereenkomst
november
195
Betalingsachterstand/ [debiteur 6] / Rabo /div
december
115
Totaal werktijd
67,25
Euro
Totale kosten
(…)
10087,50
2.5.
Belanghebbende heeft de in de urenverantwoording opgenomen werkzaamheden als volgt toegelicht:
"(…)
  • Betalingsachterstand => [naam C] had een achterstand bij Fortis / ASR voor zijn woonhuishypotheek, hiervoor zijn werkzaamheden verricht die zijn vrijgesteld van BTW;
  • [debiteur 1] => [naam C] was op zoek naar een nieuw management. Gezien het belang voor [naam C] en zijn verdiencapaciteit werd [belanghebbende] [rb: belanghebbende] op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen en gevraagd om advies. Afgeleide werkzaamheden voor betaalbaarheid woonhuisfinanciering en m.i. vrijgesteld van BTW;
  • Rabo => Betreft werkzaamheden van de financiering welke door Rabobank aan [C2 BV] en/of [naam C] BV is verstrekt en waarop een achterstand was ontstaan. [naam C] privé was hiervoor aansprakelijk. (...);
  • AO => betreft de arbeidsongeschiktheidsverzekering van [naam C] , vrijgesteld van BTW;
  • Brand => vanwege brandstichting in de Rolls Royce van [naam C] , vrijgesteld van BTW;
  • Fortis => Werkzaamheden in het kader van de achterstand op de woonhuisfinanciering die bij Fortis / ASR loopt. Vrijgesteld van BTW;
  • Prognose => Ten behoeve van de woonhuisfinanciering moesten prognoses worden opgesteld door de accountant ( [debiteur 7] ). De prognoses zijn door ons ook doorgenomen en besproken mede betreffende partijen en ingediend bij de financier. Vrijgesteld van BTW;
  • [debiteur 6] => In de voorafgaande jaren had [naam C] een forse achterstand opgelopen bij [debiteur 6] ( [debiteur 6] ) waarvan hij de grond onder zijn woning pachtte. In de besprekingen die gevoerd werden door [naam C] en [debiteur 6] heeft [belanghebbende] [rb: belanghebbende] [naam C] bijgestaan. Deze werkzaamheden hingen samen met de woonhuisfinanciering. Vrijgesteld van BTW;
  • IB aangifte => door de accountant werd de aangifte IB opgesteld die benodigd was voor het indienen van de woonhuisfinanciering. Vrijgesteld van BTW;
  • Diverse werkzaamheden => diverse werkzaamheden voor de woonhuisfinanciering. Vrijgesteld van BTW;
  • Afspraak [debiteur 8] => [debiteur 8] was accountmanager bijzonder beheer van Fortis / ASR aangaande de woonhuisfinanciering van [naam C] en de achterstand daarop. Met [debiteur 8] hebben afspraken plaatsgevonden, in de besprekingen werden onder andere de aangifte IB besproken, de jaarcijfers en prognoses. Vrijgesteld van BTW;
  • [debiteur 3] => Omdat er onzekerheid bestond over het voorzetten van de woonhuisfinanciering door Fortis / ASR is ook gekeken in hoeverre andere banken bereid zouden zijn de financiering over te nemen. [debiteur 3] was een partij waarmee gesproken is voor het mogelijk overnemen van de woonhuisfinanciering. Vrijgesteld van BTW;
  • Afspraak [debiteur 6] => de bespreking aangaande het oplossen van de betalingsachterstand die [naam C] had bij het [debiteur 6] . Samenhang met woonhuis (zie boven). Vrijgesteld van BTW;
  • Pandaktes => Met Fortis / ASR is uiteindelijk overeengekomen dat [naam C] diverse activa zou verpanden aan Fortis / ASR . De begeleidende werkzaamheden vonden plaats in het kader van de woonhuisfinanciering. Vrijgesteld van BTW;
  • Rabo => De financiering van Rabo was verstrekt aan de vennootschappen. maar onder hoofdelijke aansprakelijkheid van [naam C] . Deze hadden een primair zakelijk karakter;
  • Gebruiksovereenkomst; vanwege het feit dat [naam C] een achterstand had bij [belanghebbende] [rb: belanghebbende] is er ter dekking van deze achterstand een pandrecht overeenkomst opgesteld en daaruit is gevolgd een overdracht van eigendommen en gebruiksovereenkomst. (...) Afgeleide van mijn werkzaamheden, mijns inziens vrijgesteld van BTW;".
2.6.
Op 27 juli 2016 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. In het verslag van dit gesprek staat onder meer:
"[naam C] had problemen met zijn bank en met de financiering van onder andere zijn huis. [naam B] heeft in eerste instantie de financiering geregeld en heeft vervolgens met de schuldeisers onderhandeld om deze overeind te houden."
In de aanvulling van 16 augustus 2016 op het hoorverslag staat - voor zover hier van belang - vermeld:
"De financiering van het woonhuis van [naam C] is door [naam B] geregeld. Toen [naam C] als gevolg van zijn " [aandoening] " niet meer kon spelen en niet meer aan zijn verplichtingen kon voldoen, ontstond er een achterstand bij de hypotheekverstrekker ( Fortis / ASR ). Namens [naam C] heeft [naam B] vervolgens met de bank onderhandeld. Dit heeft ertoe geleid dat er een betalingsregeling tussen [naam C] en de Bank is opgesteld en extra zekerheid is verstrekt."
2.7.
Bij uitspraak van 18 november 2016 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.326, alsmede de boete en rente verminderd tot € 332 (10%) respectievelijk € 528. De bezwaargrond betreffende de correctie van € 1.916 met betrekking tot de aan [naam C] verleende diensten is verworpen.
2.8.
[naam B] heeft ter zitting onder meer verklaard:
-
Ik ken [naam C] sinds 2001. Ik heb hem geholpen met de financiering voor de aankoop van het landgoed.
- (...) [naam C] is sinds 2001 klant. In het kader van bemiddeling heb ik hem geholpen. In 2009 ontstonden als gevolg van " [aandoening] " problemen bij [naam C] . Hij kon niet meer voldoen aan zijn verplichtingen. Ik heb namens hem bemiddeld bij het behouden van de hypothecaire financiering. (...)
- Het doel van de aan [naam C] verleende diensten was het behouden van de hypothecaire financiering van het landgoed. De financiering is door mijn handelen behouden en is op twee punten gewijzigd. Ten eerst is de rente met een risico-opslag verhoogd. Ten tweede moest [naam C] meer gaan aflossen om de opgelopen betalingsachterstand in te halen. Deze wijzigingen zijn in 2010 doorgevoerd.
- Er is sprake van erfpacht. De inspecteur wijst op besprekingen die met het [debiteur 6] hebben plaatsgevonden in het kader van de financiering van de ondergrond. Deze besprekingen maken wel degelijk onderdeel uit van de totale financiering van de woning. Als het [debiteur 6] zich als verpachter zou terugtrekken zou de gehele financiering van de woning wegvallen.
- Alle handelingen die in het bezwaarschrift zijn genoemd zijn onderdeel van de bemiddeling.
2.9.
De inspecteurheeft ter zitting onder meer verklaard:
- Ik betwist de feiten zoals belanghebbende die met betrekking tot de hypotheek omschrijft niet. Gelet op de motivering van het bezwaarschrift, is er echter meer gedaan dan alleen het bemiddelen voor de hypotheek.
- De feitelijk verrichte werkzaamheden zijn niet in geschil, de fiscale gevolgtrekking daarvan is wel in geschil.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Kwalificeren de aan [naam C] verleende diensten als van omzetbelasting vrijgestelde bemiddelingsdiensten in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB)?
Is de verzuimboete voor zover deze betrekking heeft op de naheffing van omzetbelasting over de aan [naam C] verleende diensten, terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
De in 2.3.2 vermelde correctie ‘voorbelasting’ en het daarmee samenhangende deel van de boete en van de rente zijn niet in geschil.
3.2.
Ter zitting is vast komen te staan dat de naheffingsaanslag bij de uitspraak op bezwaar is verminderd tot € 3.326 in plaats van € 3.296.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de nageheven omzetbelasting met betrekking tot de
"omzet [naam C] "berekend moet worden op 19/119e van de omzet. Dit leidt tot het volgende:
Aansluitingsverschillen
-/- € 96
Oninbare debiteuren [rb: niet aangegeven omzet [naam C] ]
(19/119e x € 10.088 =) € 1.610
Voorbelasting
+ € 1.476
Totaal naheffing
€ 2.990
Boete (10%)
€ 299
Het beroep moet reeds om deze reden gegrond worden verklaard.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben verklaard.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag zonder rekening te houden met de correctie voor
“omzet [naam C] ”en dienovereenkomstige vermindering van de verzuimboete en rente.
3.5.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2.990 en dienovereenkomstige vermindering van de verzuimboete en rente.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de naheffingsaanslag
4.1.
In artikel 135, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van de Btw-richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde) is bepaald:
1. De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
b) de verlening van kredieten en de bemiddeling inzake kredieten, alsmede het beheer van kredieten door degene die deze heeft verleend;
In artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 1, van de Wet OB is door de nationale wetgever uitvoering gegeven aan de voormelde bepaling:
1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
(...)
j. de volgende diensten:
1° het verlenen van en de bemiddeling inzake krediet".
4.2.
Beide partijen hebben het geschil als een alles-of-niets kwestie voorgelegd: of de vrijstelling is van toepassing of niet. Er zijn geen subsidiaire standpunten ingenomen. Naar de rechtbank begrijpt, gaan beide partijen ervan uit dat de dienstverlening die belanghebbende en [naam C] zijn overeengekomen in verband met zijn financiële problemen één prestatie betreft. Nu de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat dit een onjuist uitgangspunt is, zal bij de beantwoording van de voorliggende geschilvraag daarvan worden uitgegaan.
4.3.
De bewijslast dat sprake is van een van omzetbelasting vrijgestelde prestatie rust op belanghebbende. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eerder sprake is geweest van bemiddeling door [naam B] , die heeft geleid tot verstrekking van de hypothecaire woonhuisfinanciering door Fortis / ASR aan [naam C] in 2001 (hierna: het krediet). Het geschil spitst zich daarmee toe op de vraag of de prestatie uit 2010 overwegend was gericht op (bemiddeling ten behoeve van) de instandhouding van dat krediet. De rechtbank acht aannemelijk dat een deel van de prestatie - al dan niet indirect - was gericht op de instandhouding van het krediet. Dit volgt uit de bij het boekenonderzoek, het hoorgesprek en de ter zitting afgelegde verklaringen (die de inspecteur niet heeft bestreden), uit het mailverkeer tussen de Fortis / ASR en [naam B] en uit de urenadministratie. Aan [naam C] zijn naar het oordeel van de rechtbank echter ook diensten verleend die geen betrekking hebben op instandhouding van het krediet, althans het tegendeel is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank doelt daarbij op de volgende werkzaamheden uit de urenadministratie;
" [debiteur 1] ",
" Rabo ",
"AO",
"Brand"en
"Gebruiksovereenkomst".De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de prestatie in overwegende mate was gericht op de instandhouding van het krediet en wijst het beroep op toepassing van de vrijstelling daarom af.
4.4.
Het gelijk is dus aan de inspecteur. De naheffingsaanslag moet dus niet verder worden verminderd dan tot € 2.990.
Met betrekking tot de verzuimboete
4.5.
Belanghebbende bestrijdt de verzuimboete voor zover deze betrekking heeft op de nageheven omzetbelasting met betrekking tot de aan [naam C] verleende prestatie.
4.6.
Omdat vaststaat dat belanghebbende de verschuldigde belasting niet heeft voldaan, heeft de inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 67c, eerste lid, van de AWR terecht een verzuimboete opgelegd. Het gehanteerde boetepercentage van 10% (na de uitspraak op bezwaar) is in overeenstemming met paragraaf 24 van Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het BBBB). Een verzuimboete wordt opgelegd wegens het enkele feit dat verschuldigde omzetbelasting niet tijdig is voldaan. Alleen bij een pleitbaar standpunt (paragraaf 4 van het BBBB) of bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van belanghebbende, dat de prestatie kan worden aangemerkt als een van omzetbelasting vrijgestelde bemiddelingsdienst, pleitbaar. De correctie in verband met
"omzet [naam C] "dient uit de boetegrondslag te worden geëlimineerd. Aangezien het resterende deel niet in geschil is, moet de verzuimboete worden verminderd tot € 138 (10% van (€ 1.476 minus € 96)).
4.8.
De redelijke termijn waarbinnen de beoordeling van het beroep moet plaatsvinden, bedraagt als uitgangspunt twee jaar. De inspecteur heeft ter zitting gemeld dat de boete vermoedelijk reeds is aangekondigd in het op 16 december 2015 besproken concept-rapport boekenonderzoek. Nu de rechtbank uitspraak doet op 13 december 2018 is de redelijke termijn overschreden. De rechtbank volstaat met deze constatering en zal de boete niet verder verminderen, nu de resterende boete minder bedraagt dan € 200 (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 22 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713, r.o. 4.16).
Met betrekking tot de rente
4.9.
Belanghebbende heeft tegen de rente geen afzonderlijke gronden aangevoerd. De rente moet overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag worden verminderd.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking nu daarom tijdens de bezwaarfase niet is verzocht.
5.2.
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale vergoeding van de proceskosten van de beroepsfase. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een integrale proceskostenvergoeding worden verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van een bijzondere omstandigheid kan sprake zijn als de inspecteur een besluit neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid (vgl. Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Geen van die gevallen doet zich hier voor. Ook anderszins is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld.
5.3.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de te vergoeden proceskosten met inachtneming van de forfaitaire bedragen van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
5.4.
Voor deze zaak en de zaak met nummer BRE 17/1548 is in totaal éénmaal griffierecht geheven. Omdat de rechtbank in de zaak met nummer BRE 17/1548 de inspecteur reeds heeft gelast het griffierecht te vergoeden, komt de rechtbank in deze zaak niet toe aan een dergelijke beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.990 en de rente dienovereenkomstig;
  • vermindert de verzuimboete tot € 138;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 501.
Deze uitspraak is gedaan op 13 december 2018 door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en prof.dr. G. van Norden, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.